
b. een naga (slang), een schildpad, een bloem', een voetstuk of
altaar en een ellips van goudblad;
c. verschillende steentjes, namelijk: 5 granaten, 3 bergkristallen,
1 dichroiet; verder een klein schelpje en diverse koralen van glas of
ander kunstmatig materiaal;
d. eenige meestal ruitvormige loovertjesj van goud , zilver en koper,
die in grooten getale in de in de urn aanwezige asch voorkomen
; wellicht hebben deze gediend ter versiering van eenig voorwerp,
dat mede verbrand is.
Notulen 1886 pag. 1 0 1 .
met de Engelsch-Indische gewoonte, steeds om geschreven, d. i. in nieuw-Javaansch
schrift ij» * Het oud-Javaansch karakter voor o komt echter meer overeen met g ,d . i. n.
Vandaar wellicht dat in de Balische handschriften, die in nieuw schrift zijn, steeds
~ (d . i. am) wordt gevonden, zooals men dit woordje dan ook gespeld vinden kan
door Prof. Keen in zijne uitgave van den Wrttasaücaya. Waar Let echter een transcriptie
wezen moet, zooals in Not.' XXIV, 102 en hier, is g , en niet f zooals ik in na-
volging neerschreef, "het juiste.
Het geheel is zooals men z ie t, lehalve de syllabe g f (om) in den Imker hovenhoek
onuitspreekbaar. Duidelijk is evenwel dat hier op dit plaatje behalve nog (pasangan
met pengkal) schier alle sandangans B orden aangetroffen bij de letter welke letter, als men
telkens het meerendeel dier savdagaas niet uitspreekt, nu op deze dan op gene wijze
zou kunnen worden uitgesproken- Nog sterker spreekt dit bij den oud-Javaanschen
vorm der teekens, want in die phase van het J a v . schrift is het onderscheid tusschen
ulu pëpët (het teeken voor e ) , ulu (dat voor i) en dirga mëlik (dat voor t) vooral m het Midden
Javaansche schrift (waarin de ulu met een kringetje boven de letter, de dirga më-
lik met een kringetje waarin een liggend, streepje en de ulu pëpët met een kringetje waar-
in een kruis worden aangegeven) minder groot.
Wat de beteekenis van deze legende en wat wel de sleutel om ze te lezen is, is mij
niet bekend. Zonder van meening te zijn dat er een onderling verband zou bestaan,
breng ik hier in herinnering dat blijkens eene mededeeling in Tijdschr. Ind. T. L.
en Vk. IV , 205, in betrekkelijk nog kort geleden tijd enkele Javanen zich van dit
overdadig bijvoegen van saudangan’s bij een aksara bedienden om zich een soort van
geheimschrift te maken waarvan de sleutel was dat juist de sandangan, welke bij de ak-
§ara behoorde te staan, werd weggelaten terwijl alle overige sandangan’s er telkens bij
worden geplaatst.
De zes overige plaatjes, die kleiner dan het zoo even genoemde en alle even groot zijn’
dragen ieder ook een zelfde legende, nl. een enkelen vokaal al dan niet gevolgd door een
wignyan of waarboven een cëcak staat, welke vokaal zich bevindt in een kring. Om
dien kring staat met den open kant naar buiten gekeerd telkens achtmaal de iguur
783«. (jouden plaatje, langwerpig vierkant en beschreven. Gevonden
in den put onder het beeld van den Qiwa- tempel te Pramnaar
zich laat gissen zinspelende op de 8 windstreken. In nieuw-Javaansch schrift
luiden die legenden <5^ (ah), ö S ? (ëh), («h ), <5^*8 (0 ),S-sm(wat met uit
te spreken is) en öjh(«m).
Ik verdiep mij hier niet in de verklaring van deze mystieke syllaben, zie de noot ij
no. 7 8 3 en verder beneden,— dat nl. zijn zij buiten kijf, — aangezien hier gissen ons w einig
verder h elpt,'en mij de gegevens om positief daarover iets mede te deelen ontbreken,
daar mij nog geen oud-Javaansch boek bekend is, waarin op afdoende wijze dezetantri-
sche aardigheden uiteen gezet zijn. De gewoonte des Hindu’s , men zie bijv. het 347ste
hoofdstuk van het Agnipur&na, dat handelt over de beteekenis der aksara’s als zij op
zich zelf staan (ekdksarabhidhdnam), om met zulke enkele letters góden- en godinnenna
men aan te duiden is anders wel bekend en iets dergelijks zal onder hun invloed ook
hier op Java wel in gebruik geweest zijn. Doch voor de verklaring kunnen de Hin
doe handboeken voor de tantraleer, wanneer wij ze niet zullen kunnen aanvullen en
controleeren met soortgelijke oud-Javaansche, ons naar mijne meening niet helpen,zelfs
al raadpleegde men wat in dit geval web' noodzakelijk zijn zou, immers Tjaijdi Lara
Djonggrang- is gebleken een Qiwa-tempel e zijn, de handboeken der Qiwaïeten.
Op een der zes van deze soort gevonden plaatjes leest men nl. d. i. ëh, met
een klank (pëpët) die in het Sanskrit-alphabet niet voorkomt, maar waarvoor hier op
Java een eigen teeken is uitgedacht geworden, uit den vorm van welk teeken (waarvoor
in den oudsten tijd de hierboven beschreven figuur, die in vorm overeenkomt met den
upadhmaniya d. i. de nasaal voor een labiale tenuis van het Vengi schrift uit Dekhau,
dat anterieur is aan het oud-Javaansche en op Java bekend was, gebruikt werd) men mag
afleiden, dat die klank, die in enkele Zuid-Indische talen voorkomt, maar daar in schrift op
geheel andere wijze wordt aangegeven, den Hindu’s van Java niet in Ehgelsch-Indie
maar op liet eiland Java zelf is bekend geworden.
Voor « als afzonderlijke vokaal, dit zij hier ter loops opgemerkt, heeft;het Javaansche
schrift nooit een teeken bezeten. Woorden met ë beginnende kent het oud-
Javaansch niet. Behalve hier ontmoette ik ë aan het begin van een woord nog slechts
éénmaal nl. in een vermoedelijk verkorten vrouwennaam (demiuutief), in een inscriptie
van Airlangga, van Qaka 956. In dit 'geval is op dezelfde wijze het woord 'enuk
ö-Q H’i gespeld.
Maar wie nn ook met éh mag zijn aangegeven, hiermede weer tot ons eigenlijk
onderwerp terugkeerende, het geven van dien naam moet dus zijn geschied door Hmdu-
Javanen, en dus tegenover hetgeen men in Engelsch Indië zal kunnen vinden eene
verrijking zijn van het Systeem, en eene innovatie. Wie zegt ons verder of er niet
ook naarmate van verschil in tijd, even goed als naar dat van plaats, afwijkingen
zouden kunnen worden aangewezen in het gebruik vau zekere minder bekende der
mystieke syllaben, — van eenige die algemeen gebruikelijk zijn, zooals om, staat de beteekenis
vast, — om daarmede dien of dien god of wat ook aan te duiden ?