
n
van de herkomst geheel onbekend was, ook na zijn tijd is veel
ontvangen, wat zonder eenige aanteekening van dien aard in het
museum werd geplaatst; wel is elke aanwinst in de notulen vermeld,
maar de omschrijving waaronder dit geschiedde, als //een
beeld,” //een Boeddha voorwerp ” enz. is niet duidelijk genoeg om
het daarmede bedoelde terug te vinden.
Voor een deel is dit verzuim goedgemaakt door een manuscript
catalogus van den Heer Hoepermans , vroeger assistent van den
Heer Eriederigh, wiens aanteekeuingen, overigens zonder waarde,
voor vele voorwerpen, na Eriederich’s tijd ontvangen, de noodige
aanwijzing omtrent de herkomst geven. Verder is sedert 1876 bij al
wat ontvangen werd geregeld aanteekening van de herkomst gehouden.
Mijne opgaven ten deze berusten derhalve op die van Eriederich
en H oepermans, terwijl ze, voor wat na 1876 binnenkwam , door
mij zei ven konden worden geverifieerd.
Bij de reeds door Eriederich beschreven voorwerpen heb ik het
nummer volgens zijnen catalogus gevoegd, met de verkorte aanduiding
Br. Wie lust heeft ons beider beschrij vingen te vergelijken,
zal vinden, dat onze opvatting nog al dikwijls uiteenloopt. Enkele
malen heb ik in dezen catalogus daarop gewezen en het goede recht
mijner zienswijze tegenover die van Briederich betoogd, - maar
ik heb dit alleen gedaan bij punten van'principieel verschil, terwijl
ik het verdere aan het oordeel van den gebruiker wensch over te
laten. Briederich was zeker voldoende voorbereid om een goeden
catalogus te leveren, maar hij heeft zich van den waren weg laten
af brengen door ontijdige en daardoor onjuiste conclusies omtrent
de godsdienstvormen, die hier door de Hindoe’s waren aangehangen.
Overigens moet ik er aan herinneren, dat de verzameling sedert
Eriederich’s tijd zeer uitgebreid is, zoodat hij veel niet gekend
heeft, wat later, als middel ter vergelijking, meer licht is komen
geven.
De methode, die ik heb gebracht te volgen, wordt mijnsinziens
door den aard der zaak zelf aangewezen.
De Hindoe ’s , die zich in den archipel zijn komen vestigen,
war«n afkomstig uit een beschaafd land, terwijl het zoo goed als
* r V ' i
m
zeker is , dat ze hier eene bevolking aantroffen, die, vergeleken met
hen, op nog lagen trap stond; het is dus niet waarschijnlijk
dat de eersten veel van de laatste hebben overgenomen. Wanneer
wij verder letten op de omvangrijke bouwwerken, door de Hindoes
op Java gesticht en hoe zij zich in de meeste deelen van dat eiland
als de onbetwiste beheerschers er van hebben kunnen opwerpen,
dan mogen wij verder aannemen, dat hunne immigratie gedurende
geruimen tijd op groote schaal heeft plaats gehad. Ook deze omstandigheid
moet krachtig medegewerkt hebben om te maken, dat
de Hindoe-maatschappij, op Java althans, gedurende haren bloeitijd
niet belangrijk verschilde met die in het land van herkomst, te
meer daar ook het klimaat, anders een factor die merkwaardige afwijkingen
kan veroorzaken, hier ongeveer hetzelfde was als ginds.
Hieruit mag worden afgeleid, dat wat de Hindoe’s hier hebben
gesticht en gemaakt, eene navolging was van voorbeelden in bet
stamland, ja zelfs dat hunne kunstenaars en handwerkslieden veelal
daar waren gevormd.
Hiermede schijnt in strijd, dat de Engelsch-Tndische archeologen,
die iets van Java ’s oudheden gezien hebben, daarin steeds een
geheel bijzónder karakter vinden, zie b. v. Anderson, Catalogue
of the archeological collections in the Indian museum of Oalcutta,
part. I I pag. 190, maar dit schrijf ik grootendeels daaraan toe,
dat in Hindostan zooveel verdwenen is, van wat daar in J a v a ’s
bloeitijd bestond en dat men, gebouwen en beelden van Java met
die van elders vergelijkende, met den tijd in de war was; A n d e r son
stelt ter aangebaalde plaatse, het algemeene gevoelen uitsprekende
, Boroboedoer en de andere voornaamste monumenten van
Midden-Java in de 12° tot de 14e eeuw, terwijl Dr. Brandes voor
den tempel van Kalasan in Djokdjakarta het jaartal 779 onzer jaartelling
heeft gevonden (zie Notulen 1886 pag. 81). Kalasan nu,
het fraaiste wat de Hindoe’s hier gebouwd hebben, zal vermoedelijk
wel niet het eerste geweest zijn.
Ik ben derhalve, zij het ook nog slechts op waarschijnlijkheids-
grondeu, de meening toegedaan, dat de Hindoe-Javanen aanvankelijk
en tot in den bloeitijd van hun bestaan, bij hun bouw- en
beeldhouwwerk in hoofdzaak den stijl van het moederland hebben