
eene ronde opengewerkte glorie met vlammenden rand, die naar
boven eenigszins puntig toeloopt. Achter het beeld verrijst uit het
voetstuk een lange staaf, die boven de glorie uitsteekt en het thans
ontbrekende zonnescherm heeft gedragen. Gewone versiering. Yier
aangezichten en in het voorhoofd van elk een derde horizontaal
oog, dat echter bij het naar achter gekeerde aangezicht door de glorie
bedekt is. Yier armen; in de achterhanden rechts het bidsnoer
(niet duidelijk) en links de vliegen waaier; in de voorhanden rechts
een lange staf, die op het voetstuk rust en van boven in twee
punten (vork) eindigt; dit boveneinde is geheel onbeschadigd, zoo-
dat het zeker geen drietand voorstelt; links de waterkruik. Zilver.
Hoog 14.5.— Notulen 1878 p. 3B I I g. Desa Pesindon, district
Kalialang, afd. Ledok (Bagelen).
483. Bralma. Staande op een rond plat lotuskussen, dat op
een vierkant voetstuk gelegen is; aan den voorkant van dit voetstuk
staat een vogel (gans) met afgebroken kop. Yier aangezichten,
aan den achterkant een ring als glorie. Gewone kleeding en versiering.
Yier armen; in de achterhanden rechts het bidsnoer en links
de vliegenwaaier, in de voorhanden rechts de staf met twee punten,
die bij den rechtervoet op het kussen rust en links de waterkruik.
Het beeld is van brons, maar was vroeger gedeeltelijk verguld,
midden van deze komt een sterke lotnssteel op, gekroond door eene magtige bloem, die
buitendien nog door twee insgelijks op die golven staande priesters of heiligen (fishi’s
of Boeddhistische heiligen?! ondersteund wordt. Op die lotusbloem rust het beeld in de
gewone zittende houding, met de voeten onder zich geslagen en de zolen naar boven.”
De verdere, zeer uitvoerige beschrijving eenigszins bekortende, blijkt daaruit het volgende:
gewone versiering, op het voorhoofd in relief een staand ovaal, 18 armen met diverse
voorwerpen in de handen, achter het lichaam op den lotus eene ronde glorie met vlammen
omgeven. Het beeld en de rand der glorie verguld, het overige niet. Hoogte van
beeld het 22.7, van de glorie 26.8, van het voetstuk met den lotus 12.3; de top
der glorie dus 39.1.
Ik zie niet in hoe dit beeld Brahm& zou kunnen voorstellen, maar naar de beschrijving
alleen durf ik geene andere gissing wagen. Deze aanteekening moge daarom te dezer
plaatse gegeven worden; ik hoop dat ze leiden moge tot restitutie van dit merkwaardige
beeld, dat, naar ik reden heb te gelooven, niet ontvreemd is, maar ter bestudeering uit
de verzameling genomen en daarna door verzuim niet teruggebracht is.
waarvan hier en daar nog sporen over zijn. Hoog 14. — Notulen
1881 pag. 4. Doekoeh Tjepoko, desa Tegalgot, afd. Ledok (Bagelen)
.
III. WISHNOE.
Terwijl onder de steenen beelden der verzameling slechts één exemplaar
der elders zoo veelvuldige awatétra’s van Wishnoe voorkomt, vindt men die
onder de metalen beelden in het geheel niet. Mijne mededeeling op pag. 10, dat
mij op Java alleen van de Narasinha-awatara voorstellingen bekend zijn,
kan ik nu reeds daarmede aanvullen, dat in den Wishnoe-tempel van Pram-
banan, behalve de Narasinha, ook eene voorstelling van de Wamana-awatara,
d. i. van Wishnoe als dwerg is gevonden. De legende van deze awatara verhaalt,
dat Bali, de vorst der Daitya’s (titanen), door vroomheid en onthouding
zooveel macht had verkregen, dat hij de góden overwon en zich
meester maakte van de drie afdeelingen van het heelal: hemel, aarde en
onderwereld. Daarop vertoonde Wishnoe zich voor Bali in de gedaante van
een dwerg en vroeg van hem drie schreden gronds; dit verzoek werd toegestaan,
waarop Wishnoe eene reusachtige gedaante aannam en in twee stappen aarde
en hemel overspande. Den derden stap liet hij welwillend na, uit eerbied
voor Bali’s deugden en milddadigheid, zoodat deze de onderwereld behield.
In dezen vorm wordt Wishnoe voorgesteld met drie beenen: tusschen de
twee eerste ligt de aarde en het derde been is recht opgeheven, zoodat de
tweede stap den hemel bereikt. Soms ook twee beenen: de eene voet op
de aarde, de andere opgeheven ter hoogte van het hoofd, dus in den hemel.
Deze laatste voorstelling is die van Prambanan. De legende dankt haren
oorsprong aan de oudere beschouwing van Wishnoe als zonnegod, die in
drie stappen opgaat, culmineert en ondergaat.
484. Wishnoe. Staande op een rond lotuskussen, dat gelegen is
op een vierkant voetstuk met opengewerkte zijden. Geen achterstuk
, maar achter het hoofd eene ovale, naar hoven spits toeloo-
pende glorie, met vlammen om den rand. Yier armen; in de achterhanden
rechts de tjakra, links de schelp: de rechtervoorhand is
naar voren geopend, terwijl in de palm een onduidelijk voorwerp
lig t, de linkervoorhand rust op eene lange knots. Gewone versierselen
zonder oepawita, het kleedje tusschen de beenen opgebonden
en op het voorhoofd een klein wratje.