
rechtstreeksche beantwoording daarvan noch bier noch elders eenige aanwijzing
hebben.
Terwijl echter de vorm van dit beeld ons dwingt daarin eene voorstelling
van Qiwa te zien, valt het niet moeielijk indirecte bewijzen te vinden,
die ons in die opvatting steunen.
Trinawindöe is mij niet anders bekend dan als een der wydsa's van het
Wishnoe Poerana (zie Wilson’s vertaling pag. 273). Die wyasa’s zijn incarnaties
van verschillende góden, in de wereld verschenen om de heilige
boeken te ordenen en meer bekend te maken; waar men Qiwa als den
leermeester (goeroe) bij uitnemendheid vereerde, zou het uitstekend passen
hem ook als wyasa te doen optreden.
De maharshïs zijn door de góden geinspireerde dichters en wijzen; bij
voorkeur worden zij zoo genoemd, die de veda’s geopenbaard hebben en
gewoonlijk zijn zij zeven in getal. Soms telt men er ook acht en negen
en omtrent hunne namen bestaat verschil. Als goeroe bij uitnemendheid
heeft men aan Qiwa ook den eerenaam van maJianJii kunnen geven.
Ten laatste is er ook eene belangrijke aanwijzing van buiten. In
Crawfurd’s Indian Archipelago komt op plaat 28 eene afbeelding voor vau
den Qiwa als Goeroe, die, gelijk boven vermeld, in een der nissen van de
ruïne Loro-djongrang bij Prambanan staat. Deze afbeelding is gezien door
B. H. Hodgson, den grooten kenner van het Nepalsche Boeddhisme en deze
verklaart (zie zijne Essays. Trübner & Co., London 1874. Literature of
Nepal, pag. 138)j dat dit beeld niet Qiwa maar »Sinha-natha Lokeswara” is
Van dienzelfdeu Lokitjwara vinden wij eene afbeelding onder no. 15 der
Bauddha mythology of Nepal van Bhagva.nl at, Indradji (zie Archaeological
survey of Western India No. 9 pag. 97 vlg.), beschreven als volgt: /-He is
also a Bodhisatva, worshipped with a view to gaining success in wars and
for safety from the fears of foes. He is represented as sitting on a bon.
He wears the skin of a deer on his left shoulder ; on his head amonghis
]1U. are a moon and a skull. On his right is a trident with a serpent
wound round it and on his left is placed a sword on a lotos.” Men ziet
dat zopwat alle attributen van Qiwa zijn opgenoemd en wanneer zoowel
dit beeld als onze goeroe-voorstelling in Nepal Sinhanatha Lokiqwara genoemd
worden, dan is dat een bewijs, dat dit daar een algemeene naam voor
Qiwa is. Het feit, dat Hodgson onzen Qiwa als goeroe herkend heeft, is ook
daarom merkwaardig, omdat het aantoont, dat deze voorstelling niet uitsluitend
aan Java eigen is, maar ook voorkomt in Nepal, waar wij, gelijk
verder herhaaldelijk zal blijken, zoo veel overeenkomst met de Hindoe-Ja-
vaansche góden vormen vinden.
Eindelijk hebben wij nog te letten op de omstandigheid dat H odgson ,
op wien ik mij overigens gaarne als autoriteit beroep, bepaaldelijk er
tegen opkomt, dat het Prainbanansche beeld, bij Crawfdrd voorkomende, door
dezen Qiwa wordt genoemd. Hodgson had op dit punt eene eenigszins eigenaardige,
m. i. minder juiste beschouwing; hij neemt geene samensmelting van
Boeddhisme en Brahmanisme aan, maar drukt de zaak op de volgende
wijze uit: -However probably borrowed from Sivaism, these images and
symbols became genuinely Bauddha by their adoption into Buddhism, just as
the statue of a Capitoline Jupiter became the very orthodox effigy of St.
Paul, because the Romanists chose to adopt the Pagan idol in an orthodox
sense” (Essays, pag. 137). Hodgson’s opvatting, uit deze onjuiste vergelijking
geheel duidelijk, is- dus, dat de Boeddhisten, voor sommigen hunner
reeds bepaalde góden, beelden en attributen aan de Brahmanen ontleenden,
terwijl het mij voorkomt, dat/Qiwa en eenige andere Brahmaansche góden
zelve in. het pantheon van het noordelijk Boeddhisme zijn opgenomen.
Nu is het waar, dat deze aldus overgenomen góden soms van naam en
gedeeltelijk ook van karakter veranderden, maar dit verbiedt ons niet hen
in het algemeen met hun oorspronkelijkeu naam te blijven bestempelen,
omdat ook bij de Brahmaansche Hindoe’s het geven van verschillende namen
en de opvatting, in verschillende karakters gebruikelijk is, terwijl verder
de door de Boeddhisten aldus overgenomen góden in naam en karakter
weinig of niet veranderen, gelijk b. v. BhAgvanlal in zijne boven vermelde
bijdrage onder no. 30 een Qiwa met den naam van Mahdkdla afbeeldt, die
niets van zijn vreeselijk Qiwaitïsch karakter heeft verloren.
Te eerder mogen wij — zoolang wij niet zeker weten, dat vroeger andere
en dan welke namen gebruikt zijn — hier den algemeenen naam van Qiwa
'behouden, omdat de hier besproken (/oero«-voorstelling zoowel bij de Boeddhisten,
als bij de Qiwaïten schijnt te zijn voorgekomen. Namelijk meen ik
no. 63 op grond der Nagari-inscriptie als een Boeddhistisch beeld te moeten
beschouwen, terwijl de tempelruïne van Lorodjongrang te Prambanan in een
zoo zuiver Boeddhistische omgeving voorkomt, dat we niet gerechtigd zijn
den invloed daarvan geheel uit te sluiten. Daarentegen zijn de nummers 58 en
59 afkomstig van het Diëng-plateau, waar geen spoor van Boeddhisme wordt
gevonden.
Niemand kan meer dan ik bereid zijn tot de erkenning, dat wij er nog
2.