
been is voor het lichaam geslagen, ongeveer zooals wij bij de Ganeqa-
beelden gezien hebben, of rust met de knie op den grond, het andere staat
met den voet op den grond, zoodat de knie naar boven steekt. De wijze
van versiering is zeer uiteenloopend en dient bij elk beeld afzonderlijk te
worden beschreven. Als wapen dient eene knots, die op verschillende wijze
gehouden wordt.
210. Tempelwachter, liggende op de rechterknie en het linkerbeen
met den voet op den grond en de knie naar boven. Achtkantige
steenplaat zonder versierselen als voetstuk. Gelaat als boven omschreven,
met knevel en kinbaard. Om het voorhoofd een versierde
band; groote cirkelvormige oorringen, halssieraad, bovenarm-, polsen
enkelbanden; om het midden een zeer kort kleedje met eene
soort van franje, afhangend tusschen de beenen;de rechterhand ligt
op de dij, de linker op den greep eener knots die op het voetstuk
staat. In den gordel, aan de rechterzijde, steekt een kort en breed
zwaard. —- Hoog 106. Kadoe.
211. Id. Pendant van het vorige beeld, in alles daaraan gelijk,
maar in omgekeerde houding, zoodat de linkerknie op den grond rust,
de linkerhand op de dij en de rechter op den greep der knots ligt.
Hoog 106. — Kadoe.
212. Id. De rechtervoet op den grond, het linkerbeen voor het
lichaam geslagen; in de rechterhand eene knots die op den rechterschouder
rust, de linkerhand op de knie liggend. Diadeem aan
het voorhoofd, het hoofdhaar naar achter gestreken en op den rug
afhangend. Langwerpige oorhangers, halsketen en band onder de
borst, en tusschen deze beide laatste eene niet te bepalen versiering;
bovenarm-, pols- en enkelringen. Kort kleedje, naar voren afhangend,
maar zeer onduidelijk. De oepawita bestaat uit doodshoofden en er
is geen voetstuk. De oogen en handen zijn verguld, de wenkbrauwen
en knevel zwart gemaakt. Hoog 52.
213. Id. Pendant van het vorige beeld maar in omgekeerde
houding: het rechterbeen liggende, de linkervoet op den grond, de
rechterhand met de knots dwars over de borst, zoodat de knots op
den linkerschouder rust. Hoog 50.
214. Tempelwachter. De rechtervoet op den grond, het linkerbeen
voor het lichaam geslagen; in de rechterhand eene knots (afgebroken)
die op den rechterschouder rust, de linkerhand ligt op de dij ;
eenvoudige ronde steenplaat als voetstuk. Diadeem en hoofdhaar als
boven, langwerpige oorhangers, halsketen en band onder de borst;
bovenarm- en pols-banden en zoo het schijnt een broek. De tepels
en de navel zijn met rozetten bedekt en de oepawita is met doodshoofden
bezet. Hoog 4 4 .— Pr. 168. Samarang.
215. Id. Pendant van het vorige beeld in omgekeerde houding:
de linkervoet staande en de rechterarm over de borst, zoodat de
knots op den linkerschouder rust. Hoog 43. — Pr. 169. Samarang.
216. Id. Het rechterbeen staande, het linker liggende, zittende
op een rond versierd voetstuk. Rijke versierselen, gelijk aan die der
godenbeelden, alleen geen hoog hoofdtooisel, maar naar achter gestreken
hoofdhaar en geene enkelbanden. Onder den navel begint een
klein kleedje of broek. De kin en de borst zijn met gekrulde haren
bedekt. De rechterhand, die de op den rechterschouder liggende
knots heeft gehouden, is afgebroken; de linkerhand rust op de dij ,
gesloten en den duim tusschen wijsvinger en middelvinger dóórstekende.
Hoog 74. — Pr. 166. Modjokerto.
217. Id. Iets kleiner dan het vorige beeld, maar toch blijkbaar
een pendant, in omgekeerde houding, met den rechtervoet liggende,
den linkervoet staande en de rechterhand op de borst, zoodat de
knots op den linkerschouder komt. De linkerhand in dezelfde houding
als bij het vorige nommer. Geen knevel of baard. Hoog 69.—
Pr. 167. Modjokerto.
218. Id. Zittende op een rond voetstuk, dat met een rand
van doodshoofden bezet is; de rechtervoet op den grond, het lin