
447. Kapiteel. Eenigszins kleiner; hoog 35, van onder 462, van
boven 642. Aan drie zijden een monsterkop (banaspati) en aan de
vierde een onbewerkt (afgesleten?) uitsteeksel, vermoedelijk ter aansluiting
of bevestiging.— Collectie Scheepmaker.
448. Vormen voor het maken van ornamenten uit' klei, zijnde
vierkante steenen tegels, waarin bloemvormige verdiepingen zijn
uitgehouwen, die alzoo een klei-ornament in relief geven. Een
klomp van de ter plaatse voorkomende kleisoort, die aan de lucht
hard wordt, is er bij gevoegd. Vijf stuks, 28 tot 9 in het vierkant.—
Not. 1865 p. 25. Diëng.
449. Voetstuk (van een paal? neut). Rond en met eene ronde
verdieping in het bovenvlak, waarin misschien een houten stijl gestaan
heeft. Om het midden van het voetstuk zijn zeven paarden
mtgebeiteld, het gewone^ getal van den zonnewagen en misschien
daarmede in verband staande. .Hoog 42. — Diëng.
\ 450, ld. (kapiteel eener zuil?) met hartvormige ornamenten aan
de hoeken en daartusschen eene bladvormige punt. Hoog 35. —
Not. I pag. 71 1* k No. 8. Modjokerto.
451. Ornament van gebakken steen, rondom met in- en uitspringende
randen en bloemwerk versierd. Hoog 34.
454 (*) Tafel (?) of stoepsteen (?), met bloemwerk van ingebeitelde
lijnen. Aan twee hoeken zwaar geschonden. Vierkant 79.—
Diëng.
455 — 458. Kozijnen van tempeldeuren (benedengedeelte), vier
stuks, aan het ondereinde versierd met den fantastischen olifantsmuil
als No. 407 vlg. Hoog 127 — 56. — Diëng.
459. Basreliëf uit een muur, waarschijnlijk behoorende tot eene
voorstelling van een gebouw. Hoog 25, breed 47.— Diëng.
460. Id, Als vofeh.
( ') De Nos. 452 en 453 zijn door verschikking uitgevallen.
461. Ornament (antefix), kegelvormig en met arabesken in
basreliëf. Hoog 31. — Madioen.
462. Steen uit een muur der ruïne Matjan Poetih in Banjoe-
wangi, lang 38, breed 21 en dik 9, aan den voorkant met uitgehouwen
bloemwerk versierd. Zeer witte kalksteen. — Not. 1882
pag. 161.
463. Baksteen, lang 32 en breed 22. — Angkola (Sumatra’s
Westkust).
464. Id. Lang en breed als het vorige nummer en versierd
met twee halve concentrische cirkels. — Not. I pag. 70 1® Te No.
1. Modjokerto.
464®. Id. Lang 36.5, breed 26, dik 9. Ruïne bij Moeara
Takoes aan de Kampar-rivier (Padangsche Bovenlanden).
4645. Id. 3 stuks, lang van 25-29 en breed van 14.5-16.5.
Op den eersten, als het ware met den vinger ingedrukt, een ruw
Boergondisch kruis; op den tweeden twee horizontale golvende
lijnen, dicht bij elkaar; op den derden twee evenwijdige grillig
gebogen lijnen.— Not. 1886 pag. 78. Serdang (Deli).
XV. POLYNESISCHE BEELDEN.
Deze beelden zijn zeer ruwe voorstellingen van menschelijke figuren,
wijzende op den allerlaagsten trap der kunst. Ze yertoonen een wanstaltig
hoofd met een lichaam, dat soms geheel vormeloos is en anders toch alle
proportiën mist. Vroeger heeft men (o, a. Brumünd) ze wel eens Padjadja-
ran-type genoemd, omdat ze veel voorkomen in de streken (Buitenzorg en
de Preanger-regentschappen), waar vroeger dat rijk bestond, maar daar men
ze overal vindt, waar de Hindoebeschaving zich niet heeft doen voelen ■
of waar de invloed daarvan weer verdwenen i s , en daar nog ten huidigen
dage de lager staande volkstammen van den archipel zulke beelden maken
en aanbidden (b. v. de Bataks), is het juister ze aan te duiden als het
zelfstandige product der Polynesische kunst, zonder hulp van buiten.