
sneden. Yier armen; in de achterhanden rechts de vliegenwaaier,
links het bidsnoer. De voorhanden voor het ligchaam, de rechter in
de linker, met een puntig voorwerp (lotusknop) er in. Om het
geheele ligchaam is op het achterstuk een stralenkrans uitgebeiteld.
Hoog 58 .5 .— Pr. 153. Modjokerto.
34. Qiwa als Mahadewa. Geheel gelijk aan het vorig nummer,
alleen is dit beeld kleiner en bijzonder ongeschonden, het bidsnoer
rechts en de vliegenwaaier links, terwijl in de vóór het lijf in elkaar
liggende voorhanden een rozet (bloem) met spitsen knop in het midden
gezien wordt. Hoog 3 9 . Collectie Scheepmaker.
85. Id. Staande op lotuskussen. Yier armen: de voorhanden
vóór het lijf met een conisch voorwerp er in (onduidelijk); in de
achterhanden rechts het bidsnoer en links de vliegenwaaier, beide
rustend tegen een conisch getand voorwerp, dat er gedeeltelijk bovenuitsteekt
(vlam?) Hoog 46.5. - Collectie Scheepmaker.
36. Id. Staande op lotuskussen. Yier armen; in de achterhanden
rechts het bidsnoer en links de vliegenwaaier, achter elk
dezer voorwerpen is een afzonderlijke glorie met stralenkrans aan
den rand. De voorhanden vóór het ligchaam, de rechter geopend
op de linker en een lotusbloem er in.
Op het voetstuk, aan weerskanten van het beeld, staan kleine
vazen, .waaruit lotusplanten tegen het achterstuk verrijzen. Onder
het voetstuk is een vierkant uitsteeksel, als bij no. 29, waarmede
het beeld thans in een houten voetstuk bevestigd is. Hoog 90. —
Not. 1864 pag. 230. Eawapoeloe (Soerabaja).
37. Id Staande op eenvoudige steenplaat, het achterstuk
is met arabesken bedekt. Yier armen; in de achterhanden rechts
het bidsnoer, links de vliegenwaaier. De voorhanden voor het
ligchaam op onduidelijke wijze in elkaar gelegd. Hoog 69.5. —
Pr. 154. Modjokerto.
38. Id. Staande op een zwaar geschonden lotuskussen. Yier
armen; in de rechterachterhand de vliegenwaaier, in de linker-
achterhand- een bidsnoer, waarvan de sluitsteen de rozet voorstelt.
De voorhanden plat tegen het lijf, de rechter onder de linker,
om de vingers loopt een koord, waaraan eveneens een rozet (als
sluitsteen) is bevestigd en die door de opwaarts gekeerde duimen wordt
vastgehouden. Eozetten op de tepels en een stralenkrans om het
geheele achterstuk. Hoog 84.5. — Pr. 151. Modjokerto ().
39. (jiwa a ls Mahadewa. Staand beeld, waarvan de voeten en
het voetstuk zijn afgebroken. Y i e r a rm e n ; in de achterhanden rechts
de vliegenwaaier en links het bidsnoer; voorhanden vóór het
lichaam met een niet te herkennen voorwerp er in. Het beneden
gedeelte van het achterstuk is met bloemen versierd. Zwaar afgesleten
en onduidelijk. Hoog 63 .5 .— Pr. 157. Modjokerto.
41. (2) ld. Staande op een lotuskussen. Vier armen; in de
achterhanden rechts de drietand in den vorm eener bloemknop en
links de vliegenwaaier. De voorhanden voor het ligchaam met een
niet te herkennen voorwerp er in. Het beeld is afgesleten en de versierselen
zeer onduidelijk. Hoog 39.5.
42. Id. Staande op een lotuskussen. Yier armen; in de achterhanden
rechts een lotusknop met langen steel, links de waaier.
De voorhanden, in elkaar tegen het lijf, houden den rozekrans.
Hoog 46. — Pr. 120.
43. Id. Staande op een lotuskussen, Yier armen; boven de
rechterachterhand een onduidelijk en geschonden voorwerp, vermoedelijk
een menschenhoofd (of volgens P riederich de schelp); in de
( • ) Hoewel ik , om de redenen in de inleiding vermeld, er van heb moeten afzien
in beschouwingen te treden omtrent den stijl en de bewerking der beelden, meen ik toch
te mogen wijzen op no. 38 als bijzonder karakteristiek voorbeeld der zoogenaamde
Modjopait’sche type, voortgekomen uit bet laatste gedeelte van den Hindoe-tijd, toen de
Hindoes sterk met bet inlandscbe ras waren vermengd, hunne kunst was vervallen en
in hare voorstellingen tot de Polynesische vormen naderde, terwijl men bet gebrek aan
kunstvaardigheid door het kwistig aanbrengen van versierselen trachtte te vergoeden.
No. 40 is door verschikking uitgevallen.