
28a
1291". Armbanden van groen glas, 5 stuks.— Herkomst als no.
1289“.
1292. ld ., een paar, uit schelpen gesneden.
1293. Id. 5 stuks, als voren.— Notulen 1882 pag. 110. Berg
Nipotokka, regentschap Barang-barang (Saleier).
6. Vingerringen, van //oud, voor zoover geen ander metaal is aangegeven (1).
C1) Op vele dezer ringen staan legenden, op andere figuren die vaak eene mystieke
beteekenis hebben; enkele malen is de figuur blijkbaar ontstaan uit de legende grï (in
oud-Javaansch schrift), doordat de lijnen steeds meer verfraaid langzamerhand ten naaste-
bij onkenbaar zijn géworden. Slechts die waarop men duidelijk leesbare legenden aantreft,
en de ringen van de laatste soort worden door mij in de hierachter te vinden betrekkelijke
noten besproken; de overigen liggen buiten het kader dezer aanteekeningen
waarin ik getracht heb den lezer duidelijk te maken wat er aan geschreven schrift voorkomt
op enkele voorwerpen in onze oudheidkundige verzameling. Toch kan het zijn
dat mijne opmerkingen 'niet in alle deelen. als uitsluitend van kracht voor de beschreven
ringen alleen zouden moeten gelden.
Verreweg de meeste der beschreven ringen dragen, zooals natuurlijk is, lebenden in
oud-Javaansch schrift. De legende van no. 1374 is in zeer posterieur Mgari-schrift
(zie Tijdschr. Ind. T. L. enVk., XXXI, 244 noot); die van no. 1376 vermoedelijk in een
gefigureerd Arabisch schrift; no. 1345, 1346 en 1347 (die een legende dragen in één schriftsoort)
in een lettersoort mij niet duidelijk, of laat ik liever 'zeggen mij nog onbekend;
no. 1375 in nieuw-Javaanseh schrift, doch met zekerheid durf ik dit niet beweren,
daar ik de legende niet lezen kan. De no.’s hier afzonderlijk vermeld, behoudens no.
1375, zijn denkelijk producten van hier niét inheemsche kunst.
Uitgezonderd no. 1376, waarop de letters achter een stuk phenakit en relief op de
plaat van den ring zijn ingelègd, zijn de letters aangebracht door verdieping, dieper of
minder diep naarmate de letter fijner of zwaarder is.
Verscheidene ringen bepaaldelijk no. 1360 — 1374 dragen een legende in negatief,
van anderen kan dit worden verondersteld daar de figuur in afdruk dezelfde zijn zou als
zij op den ring te zien is, op weer anderen vindt men een legende waarvan de afdruk
negatief zou zijn.
Mag men met het oog op deze gesteldheid van de legende op de eerste soort
(negatief) met vrij veel zekerheid aannemen dat zij eigenlijk gezegde zegelringen zijn, de
laatste soort ringen beantwoordt meer aan onze gelegenheidsringen (trouwringen, ringen ter
herinnering aan een afgestorvene enz.), of ook wel aan ringen zooals men er bij ons zoo
vele vindt, waarop men »bonheur”, »a revoir”, »souvenir” of iets dergelijks leest. Daarmede
wil ik evenwel niet zeggen dat men deze' oud-Javaansche ringen zou behooren in
te deelen in overeenstemming met de categorien die wij zouden aannemen. Ook moet
ik opmerken dat de legenden op de — Iaat mij nu maar zeggen — zegelringen nu en
dan schijnen overeen te komen met legenden als de juist genoemden.
1294. Ringen van koper, negen stuks, bestaande uit een dun
rond staafje metaal, waarvan de uiteinden tegen elkaar aan gebogen
zyui — Notulen 1878 pag. 70 Ilgc Desa Kalisapoe , distr. Doe-
koewringin, afd.Tagal.
Daar de hier besproken ringen dagteekenen uit ouden tijd dient hier gewezen te worden
op een gebruik dat op Java althans gedurende de Hinduperiode vermoedelijk regel-
matig gangbaar was. Veel meer nog namelijk dan in Europa het geval was pleegt men
e" pleegde men in het bosten, in casu op Java, iedere gewichtige handeling vergezeld
te doen gaan van eenige symbolische plechtigheden. Als zoodanig vindt men, zooals
Prof. Kern reeds heeft opgemerkt, vermeld het uitgieten, schenken van water Waar een
schenking van land bijv. plaats greep, e n . zoo bestond ook de gewoonte om de personen,
die tegenwoordig, getuigen waren bij de plechtigheid van het inwijden van een
tempel, of van het onthullen zouden wij zeggen van den vrij-desa-steen, d. w. z.
de steen waarop gebeiteld was geworden de schenkbrief van den vorst, die zooals menigmaal
uitdrukkelijk in de oorkonden staat. op een steen gecopieerd en van een afbeelding
van het zegel van den vorst voorzien moest worden, te beschenken met een daarvoor
vaststaande som gelds in goud of in zilver, een stel kleederen of een stuk kleed, dat
natuuilijk vaiieerde naar den stand van den begiftigde, voorts ook met een ring
(oud-Jav. simsim, nieuw-Jav. in de gedichten s :ngsim), van welk feit ook in de reeds
gedrukte bescheiden de voorbeelden niet ontbreken. Deze ringen, die voor zoover ik mij
herinner steeds van goud waren, worden in eenige oorkonden, — in zulk soort van kleinigheden
zijn de pra?asti ’s van Midden-Java veel leerrijker dan deaudere, — simsimpnisfidcl
genoemd (in Cohkn Staart ’s K. O., XV, echter simsim pas.ida), hetgeen vertaald
beteekenen kan of paleis-ring of tempel-, in g . Waar het blijkt dat de schenking geschiedt
bepaaldelijk ten voordeele van een heiligdom of klooster, zooals bijv. hij dzfeaiikuan ning
cleioasabhd (het klooster te Dewasabhü, zie Tijdschs. Ind. T. 1 . en Vk., XXVII, 544),
daar ligt de veronderstelling voor de hand dat het laatste is bedoeld, doch met zekerheid
evenwel is dit niet uit te maken. Maar een ieder begrijpt dat er mogelijkheid bestaat
dat onder onze ringen er zich eenige bevinden die als zoodauig dienst hebben gedaan.
Van enkele onzer ringen bestaat een in druk bekend gemaakte afbeelding. No. 1360,
1363, 1368 en misschien ook no. 1370 vindt men in Tijdsch. Ind. T. L. en Vk., V, 471
(Friederich, Verklaring, van inscriptien op gouden ringen van Java) als no. 2, 11, 9,_
en 1; no, I I I t. a. p. (waarvan de legende op zijde ligt) is misschien no. 1324 van
onze verzameling; terwijl no. I en I I ibid. overeenkomen met categorie d van de noot
bij no. 1316 beneden. Ook no. 1376 is afgebeeld,' en wel in K. F. Holle, Tabel
van oud- en nieuw-Indische alphabetten, bl. 48 (inscriptie op ring ).
Ten opzichte van de ringen behandeld in de noot bij no. 1316 diént te worden opgemerkt
dat wat op den ring te' zien is (nl. een figuur, vermoedelijk ontstaan uit de
syllabe Qri in oud-Javaansch schrift) meer dan eens van terzijde moet worden beschouwd
zooals reeds is • aangegeven.voor no. 1324; men vergl. ook no. 1323.
Was ik reeds eenmaal genoodzaakt (zie de noot bij no. 783) er op te wijzen dat de
lezingen van Friederich, en dus ook zijne verklaringen geen volstrekt vertrouwen ver