
inscripties Jculumpang (vgl. nieuw-Jav. lumpang, steenen vijzel) genoemd te
worden.
Naast een dakvormig hoofd vindt men ook ovaal rondloopende en daarnaast
accoladevormige boveneinden.
Een der steenen, een betrekkelijk klein steentje, no. 11, dat ook van onderen
pyramidaal van vorm is, heeft een pyramidaal boveneinde.
Twee steenen zijn gekroond met een roset of opengaanden lotusklok.
Nu en dan is de voorzijde aan den bovenkant tot lofwerk uitgebeiteld,
en waar een afbeelding van* een zegelmerk wordt aangetroffen (no. 1 afgesleten,
no. 8 niet bewerkt, no. 12 en 16) is zij steeds daar aangebracht.
Bij enkele steenen staat de legende in een laag verheven rand, d. w. z.
is het vlak van den steen waarop de legende is uitgehouwen gelijkmatig
glad verdiept (no. 3, 8, 11, 20, 28 en 32); in één geval (no. 13) heeft men
den steen integendeel zoo behouwen dat een vierkante reliefplaat als het
ware op den voorkant van den steen bevestigd schijnt.
Meestal zijn de breede vlakken recht, men vindt echter ook steenen waarvan
zij bolvormig gebogen zijn.
No. 45 en 46 zijn korte ronde zuiltjes met bolvormigen kop, staande op
een vierkant, met de zuiltjes één stuk uitmakend, voetstuk, waaraan zich
onderaan het boven besproken penvormige steenen uitsteeksel bevindt.
Uit het voorafgaande blijkt dat aan vele steenen bij de bewerking groote
zorg is besteed. Met de steenen no. 2a-d (die van Borneo afkomstig zijn
en zeer oude legenden dragen), ook met no. 26 en 29 (beide uit de Pre-
anger) en met no. 42 (Tamil-inscriptie van Sumatra) is dit niet het geval.
Die uit de Soendalanden zijn gewone riviers teenen, de andere ruw bekapte
langwerpige steenblokken, waarbij men zich slechts de, moeite gegeren heeft
den steen, die als zuiltje overeind staan moest, aan de langere zijden zoover
te bewerken, dat de kanten der steenen eenigszius vlak werden. De
steenen yan Borneo dragen ieder slechts aan ééne zijde eenig schrift, die
van Sumatra, die vijf vlakken heeft, is op drie der vlakken beschreven. Ook no.
39 is een ruwe steen, doch met een groot vrij glad voorvlak. De steen
met nieuw-Jav. schrift (no. 24) is een platte, gladde plaat, die vermoedelijk
ergens tegen of in een muur bevestigd heeft gezeten.
Vergelijkt men de steenen van Java, na er eenige te hebben uitgezonderd,—
nl. die waarop Venggi-schrift (no. 4), en die waarop Nagari-schrift
scbaarsch, terwijl die welke aan of in een muur bevestigd zijn of niet uit één stuk zijn,
6f wel slechts door braak van hunne plaats zonden zijn te krijgen.
(no. 44 en 50) die ouder zijn, zoomede die uit de Soendaliinden (no. 26
en 29), die met Soekoe—schrift of wat daar door mij toe gerekend wordt
(no. 3, 8, 32 en 47), en no. 24 (nieuw-Javaansch schrift), die jonger zijn
dan de overigen,— oordeelende naar den uiterlijken vorm en de afmetingen,
dan bespeurt men, in het oog vattende wat bekend is ten opzichte der
vindplaatsen, een hoewel niet in aile deelen streng aan te toonen, toch
sterk sprekend onderscheid tusschen de steenen die van Midden-Java naar
hier zijn gevoerd, en die welke vroeger ergens op Oostelijker Java hebben
gestaan, een onderscheid dat zich ook laat opmerken, zoover althans de in
het Museum voorhanden afdrukken hier licht over verspreiden, tusschen de
beschreven steenen nog ter plaatse in Midden-Java en andere in Oostelijker
Java.
De steenen van Midden-Java blijken nl. kleiner, dunner, variabeler van
vorm te zijn dan die van Oostelijker Java, die gewoonlijk veel grooterc
afmetingen en den typischen vorm hebben, soms evenwel met ovaalrond of
accoladevormig boveneinde.
Het is van hoog belang dit betrekkelijk onbeduidend verschil, dat men
allicht aan toeval zou wijten, in het oog te houden. Een onderzoek van
den inhoud der opschriften toch toont aan dat de twee groepen zich ook
onderscheiden 1° naar den tijd, waarin de opschriften op de steenen moeten
zijn gebeiteld, en 2° naar het karakter van het schrift dat bij het
schrijven der opschriften is gebezigd, en dat bij beide groepen wel eigenlijk
oud-Javaansch schrift is, maar toch een belangrijk verschil vertoont,
met eigenaardige vormen voor elk der beide groepen, die zich kenmerken
zelfs door bepaalde, bij de andere groep niet gevonden, letterteekens (ï),
en wat de vormen der leiters aangaat wel zóó, dat wat men cursief-Kawi
heeft genoemd eigen is aan de steenen van Midden-Java, terwijl staand-
Kawi slechts voorkomt op steenen van Oostelijker Java afkomstig. Deze
vroeger gebruikelijke term is echter te verwerpen, want zij is nauwkeurig
toegezien niet juist, daar van dat zoogenaamde cursief-Kawi een staande vorm
wordt aangetroffen, evenals ook dat zoogenaamde staand-Kawi nu en dan cursief
geschreven is. 3» Onderscheiden de beide groepen zich ook naar spelling
en taalvormen, zooals ik later elders zal aantoonen, en naar afwijkingen in de
f1) Hetzelfde laat zich opmerken ten opzichte van de koperen platen, die naar de
plaats van afkomst niet minder dan naar den uiterlijken vorm, en ook naar den tijd
van afkomst en den inhoud der legenden (zie beneden bl. 365 vlgg.) onderscheiden zijn.
Ook zijn de letters op zich zelf genomen voor zoo ver mijne ondervinding strekt op
Midden Java gewoonlijk veel kleiner dan de op Oost Java voorkomenden.