
660. Onbekend beeld. Zittende op een rond lotuskussen met
opening voor het thans ontbrekende achterstuk. Gewone versiering;
de beide handen vooruit gebracht en naar voren geopend, maar de
vingers meer of min naar den top van den duim gebogen. Hoog
10 .6 . — Er. 65.
661. Id. Vrouwelijk pendant van het vorige en behalve de
borsten geheel daaraan gelijk. De handen zijn afgebroken. Hoog
10.6. — Er. 66.
661“. Id. Vrouw, zittende op een rond lotuskussen, met het
linkerbeen daarop en het rechter afhangende tot op een lotusblad,
dat uit den benedenrand van bet kussen ontspringt. Gewone versiering
maar alles onduidelijk. De rechterhand geopend op de knie, de
linker op het kussen naast het lijf. Sporen van een ring als glorie.
Hoog 7.7. — Not. 1876 pag. 2. Desa Kalak, distr. Pringkoekoe,
afd. Patjitan (Madioen).
662. Id. Man, zittende op een rond lotuskussen, zonder achterstuk;
achter het hoofd eene glorie in den vorm van een dubbelen ring.
Gewone versiering maar geene oepawita, op het hoofd een spits toe-
loopende muts. De beide handen liggen geopend in den schoot,
de rechter boven de linker. Hoog 7.8.
663. Id. Zittende op een rond lotuskussen met opening voor
het achterstuk; hoog hoofdtooisel en verdere versiering zeer onduidelijk.
De linkerhand omvat de knie; de rechterhand ligt geopend
op de knie. Hoog 6.4.
664. Id. (Koewera?). Zittende op een rond lotuskussen, waarvan
het bovenvlak grootendeels open is en dat gelegen is op eene vierkante
plaat met vier pooten als voetstuk. In den hals eene halve
maan (of overblijfsel eener ringvormige glorie ?). Versierselen schijnbaar
gewoon, maar zeer onduidelijk. Het linkerbeen ligt op het
kussen, terwijl het rechterbeen afhangt en met den voet op het onderstuk
rust. De rechterhand ligt geopend op de knie, misschien
met een knop er in; de linker houdt een afgebroken voorwerp , dat wel
de hals van den zak kan zijn, dien wij bij no. 536 vlg. gezien hebben.
Is dit juist dan moet het, even als die beelden, een Koewera
zijn. Hoog 6.3.—Er. 31. Djokjokarta.
666. (*) Onbekend beeld. Zittendè zonder kussen of voetstuk,
maar van onder voorzien van een uitsteeksel ter bevestiging in een
zetel. Het hoofdhaar is naar boven gestreken en bedekt met
eene niet hooge, cilindervormige muts met platten bodem. Voor
zoover duidelijk ontbreken alle versierselen, het bovenlijf is naakt
en alleen aan het midden kan men sporen van kleeding zien. De
beide handen zijn voor het lichaam tegen elkaar gelegd, met de
vingers naar boven. Hoog 5.9. — Fr. 92. Djokjokarta.
668. (2) ld. Vrouw, zittende op een ovaal lotuskussen met vierkant
voetstuk; achter het hoofd eene ovale glorie met versierden
rand. Gewone versiering, waaronder vrouwen-borstsnoer. Op het
voorhoofd een kringetje. De beide handen liggen geopend in den
schoot met een groofcen bloemknop er in. Het beeld en de glorie
zijn van zilver, het andere van brons. Hoog 10.— Notulen 1878
pag 36. Desa Pesiadon, distr. Kalialang, afd. Ledok (Bagelen).
669. Id. Man, zittende op een vierkant voetstuk, zonder achterstuk
of glorie; het linkerbeen ligt op het voetstuk, terwijl
het rechterbeen opgetrokken is, zoodat de voet op het kussen staat en
de knie in schuine richting naar boven gaat. Het haar is gekroesd en
schijnt op de kruin met eene puntige muts bedekt te zijn geweest,
die nu echter geschonden is ; in het rechter oor een groote ring en
in het linker alleen een klein knopje aan het einde der lang uitgerekte
oorlel. Verdere versierselen zijn halssnoer, bovenarm- en polsbanden
en een kort kleedje met sjerp, waarin aan den rechterkant een
kort en breed mes is gestoken. De linkerhand rust op het voetstuk,
terwijl de rechter over de knie heen neerhangt. Hoog 9. —
Tijdschrift X. p. 454. Nagara, Z. & O. Afd. van Borneo.
( ' ) No. 665 is door verschikking uitgevallen.
(» ) No. 667 is door verschikking uitgevallen.