
Ngantang afd. Malang (Pasoeroean); no. 1055 van de desa Ngembal
Koelon, distr. Koedoes (Japara), Notulen 1879 pag. 2 4 1 1 /; no. 1056
van Modjokerto, zie Notulen I. pag. 28.
1057 — 1059. Gongs, waarvan de achterrand niet opstaat, maar
eenvoudig omgebogen is; dicht bij den buitenkant van den rand
vier gaten, op gelijke afstanden van elkaar, ter bevestiging als
klankbekkens in een muziekinstrument. Middellijn 29.2__25.2. __
Djokjakarta. —
1060 1061, ld. In vorm overeenkomende met no. 1056, maar
met vier gaten tot hetzelfde doel als boven. Middellijn 18 en 17.__
No. 1060 is afkomstig uit'de desa Gënoeng Agong, distr. Lebaksioe
(Tegal), Not. 1880 pag. 58.
1062 — 1065. Id. Yan denzelfden vorm als boven, maar
met zeer breeden achterrand, die op gelijke wijze met vier gaten
doorboord is, Alle zeer fraai gepolijst of geëmailleerd, Middellijn 27 —
— Notulen 1871 pag. 56. Desa Goenong Pati, distr. Oengaran
(Samarang).
1066 — 1067. Id. Middellijn 18. — Notulen 1878 pag. 1 3 I I r .
Desa Setoe, distr. Pangkah (Tegal).
1068. Id. (zes stuks), van verschillende grootte, te zamen
gevonden met fragmenten en waarschijnlijk van één instrument afkomstig.
Middellijn 28 — 2 1 .— Notulen 1882 pag. 98. Desa Djam-
bean Kidoel (Kediri).
1069 ld., zonder gaten in den rand, die derhalve zonder bevestiging
in het raam van het instrument is geplaatst geweest. Middellijn
20.5.— Notulen 1882 pag. 1 1 2 (Preanger).
i. Bronzen trommen ; (ronde tromachtige instrumenten, ongeveer 50
c. M. hoog en eenigszins grooter van middellijn; van uit het cirkelvormige
bovenvlak loopt de .zijwand eerst eenigszins naar buiten uit, buigt zich dan
naar binnen, zoodat ongeveer ter halver hoogte de middellijn belangrijk
minder is , terwijl de voet weer wat breeder, maar toch van minder
afmeting is dan boven. Onder het breedere bovengedeelte bevinden zich vier
groote vertikale boogvormige ooren, vermoedelijk bestemd om liet instrument
op te hangen, wellicht ook tot het doorlaten van stokken , om het daaraan
bij processies te dragen. In het midden van het bovenvlak bevindt zich een
12 straligö (no. 107 G heeft slechts 10 stralen) ster in zwak relief en daarom
heen zijn concentrische ringen met verschillende figuren versierd.
Behalve de twee hieronder nader beschreven exemplaren , worden trommen
als deze aangetroffen op Saleyer (Not. 1864 pag. 10, 1882 pag.
144 en 1883 pag. 114), Loeang (Not. 1881 pag. 16) en Letti (Not. 1881
pag. 18). ■
Soortgelijke trommen komen veelvuldig in Achter-Indië voor, zie de uitvoerige
beschrijving van Dr. A B. Meijer in zijne Altertkümer des Ost-
Indischen Archipel, pag. 15 vlg-, en naar aanleiding daarvan is deze van
meening, dat de in den archipel gevonden exemplaren van daar moeten zijn
ingevoerd. Op grond van het ornament neemt hij zelfs aan, dat ze afkomstig
zijn uit het binnenland van Siam en Birma , d. i. uit Laos, waar
nog tegenwoordig soortgelijke trommen worden gemaakt.
Terwijl Dr. Meijer allen lof verdient voor den ijver, waarmede hij deze
trommen tot in eiken schuilhoek heeft opgezocht, moet zijne uitspraak over
de herkomst er van nog als ontijdig beschouwd worden, omdat het geheel onverklaard
blijft, waarom deze voorwerpen, welke waarschijnlijk eene reli-
gieuse beteekenis hebben gehad, zich over een zoo groot gebied zouden hebben
verspreid; als curiosa toch zouden ze wel niet verder dan de naaste
omgeving zijn gekomen en wanneer ze hier in den archipel worden gevonden,
moet men ze hier ook gebruikt en begrepen hebben; de daaraan verbonden
religieuse idee zou zich dan van uit Laos moeten verspreid hebben
en als een centrum van dien aard staat die landstreek niet bekend en mag
ze ook op grond van dit eene voorbeeld niet worden aangenomen.
De kikvorschen, die bij sommige dezer trommen aan den buitenrand van
het bovenvlak voorkomen, acht Dr. Meijer de regenbrengende maan
voor te stellen, wat wel mogelijk is; evenzeer is het mogelijk dat ze, terwijl
de ster in het,midden de zon in het zenith voorstelt, symbolen zijn
van de ondergaande zon, die, aan den rand van den horizon gekomen,
zich, als de kikvorschen) des avonds, in het water stort (verg. Max Muller,
Essays, 2er Band pag. 220). Beide verklaringen zijn ontleend aan Hindoe
begrippen en hebben wellicht slechts in zoover waarde, als deze ook door
andere volken overgenomen of zich bij deze zelfstandig gevormd hebben,
want de ornamentatie dezer instrumenten lijkt niet Hindoesch. Opmerking
verdient het evenwel, dat de twee laatste nummers op Java en in door
Hindoe’s druk bewoonde streken gevonden zijn.