
851. Schelp of hoorn om bij godsdienstoefeningen en processies
op te blazen. Lang 33. — Gevonden met no. 839.
851a. Id. twee stuks, kleiner en zeer geschonden. — Gevonden
met het vorige , nummer.
852. Staatsiewapen. Boog of sikkel van dun koper met scherpen
bovenrand; aan den binnenkant van den boog, op een derde
der lengte, een korte holle steel, die breed en eenigszins plat uitloopt
en vermoedelijk ter opname van een houten stok bestemd
was. Een soortgelijk voorwerp, onder den naam van tjandrasa (halve
maan), wordt in de wajang door de bhoéta's, gevoerd. Lengte van
den boog 7 3 .— Not. 1864 pag. 315. Bandong (Preanger).
853. Id. Wat kleiner en geschonden. — Notulen 1884 pag 42.
Desa Lampadjang, distr. Kawali (Gheribon).
853». Id. Eragment. — Notulen 1877 pag. 98 II b. DesaPol-
bajem, distr. Soelang (Rembang).
854. Yzerett p r iem , lang 143.5, van onder eene lange punt
en boven een fraaie ronde knop, waaraan een ijzeren haakje met een
keten van drie schakels bevestigd is; ruim een voet van het uiteinde
, daar waar de punt begint, is een bloemvormig versiersel en
tusschen dit versiersel en den knop aan het boveneinde liggen om de
staaf twee losse ijzeren ringen, die bij beweging van het voorwerp
rinkelen. Dit voorwerp werd vermoedelijk gebruikt om bij godsdienstige
optochten offerkoeken daaraan te rijgen en rond te dragen,
gelijk zulks thans nog bij de Hindoes geschiedt. — Tjaroeban (Kediri).
855. Id. Als voren, eenigszins kleiner en zonder haak en losse
ringen er aan. Lang 127. — Trengalek (Kediri).
855». Fragmenten, twee stuks, vermoedelijk van voorwerpen in
het genre van ^no. 842.
855*. Id. In het algemeen tot dezejgroep hoorende; daaronder
verscheidene stukken in den vorm van lanspunten, vermoedelijk
afkomstig van den door de priesters gedragen drietand. — Gevonden
met no. 8395.
g. Bidschellen , die bij den tempeldienst door de priesters en bij den
huisgodsdienst door de biddenden zelf werden gebruikt; ze hebben den vorm
van gewone tafelschellen en onderscheiden' zich van elkaar alleen door het
handvat, dat bovenop verschillende figuren of ornamenten vertoont. Het
lichaam der klok is in de meeste gevallen weinig of niet versierd en de
ornamentatie voornamelijk op den steel aangebracht, soms echter is ook de
klok zelve rijk aan versiering. De hoogte (met inbegrip van het handvat)
varieert van 17.5 tot 10.3, alleen no. 856 en 918 zijn iets grooter dan
gewoonlijk en meten respectievelijk 22.7 en 24. De klok en het handvat
zijn elk afzonderlijk gegoten en ter bevestiging is de klok van boven doorboord
en het handvat van onder voorzien met een langwerpig oog, dat
door de opening boven in de klok naar binnen gaat en waarin door middel
van een ring de klepel wordt bevestigd. Bij de meeste exemplaren ontbreekt
de klepel thans.
Naar de ornamenten op het handvat kunnen deze schellen in de hieronder
nader omschreven groepen verdeeld worden; die- welke den stier
(nandi) dragen zijn bij den Qiwa-dienst gebruikt, die met het rad door
de Wishnoeïten en Boeddhisten en die met den enkelen of dubbelen drietand,
beide de wadjra voorstellende, door Qiwaïten en Boeddhisten; de be-
teekenis der' andere symbolen is niet bekend.
l e. Schellen met een min of meer versierden liggenden stier (nandi) boven
op den steel; de stier is meestal gelegen op een rond of langwerpig plaatje,
behalve waar dit anders is opgegeven.
856. Bidschel. De stier fraai met banden en kwasten versierd.
Het plaatje waarop de stier gelegen i s , heeft den vorm van een
Grieksch kruis met vier uitspringende hoeken tusschen de armen van
het kruis, hetgeen overeenkomt met den eenvoudigsten vorm van
het grondvlak der tempels. De schel zélve is van Europeesch maaksel
en later aan het Hindoe-handvat bevestigd.
857. Id. De stier als boven, maar gelegen op een rond plaatje
.— Notulen 1877 pag. 111 I I b. Desa Slarang, afd. Brebes
(Tagal).