
haak; in de voorhanden rechts het stuk tand en links het olifants-
bakje, waarin het einde van de snuit rust. Hoog 9.6.
528. Granega. Gelijk aan het vorige, maar de voorwerpen in de
handen onduidelijk. Onder het lotuskussen nog een vierkant voetstuk.
Hoog 7.6. — Notulen 1878 pig. 45 d. Desa Nogasalam, distr.
Djetis, afd. Temanggong (Kadoe).
529. Id. Zittend op een langwerpig, versierd kussen en vierkant
voetstuk met opengewerkte zijden. Hoog hoofdtooisel met halve maan
en doodshoofd, derde oog in het voorhoofd en slang als oepawita.
Geen halsnoer maar verder gewone versiering. Yier armen; de handen
en attributen als bij no. 527. Hoog 7.4. — IV. 55. Ledok
(Bagelen).
530. rd. Zittende op een rond lotuskussen, zonder achterstuk of
glorie. Hoog hoofdtooisel zonder halve jnaan en doodshoofd, geen
derde oog, maar slang als oepawita. Gewone versiering en vier handen
met attributen als bij no. 527. Het geheele beeld is afgesleten
en onduidelijk. Hoog 7 .— Not. 1867 p. 2 1 . Kampak (Kediri).
531. Id.. Gelijk aan het vorige nummer, maar zeer afgesleten en
geschonden. Hoog 7 .— Notulen 1878 pag. 35 c. Lcuwigaijah
(Preanger).
532 ld. Zittende op een langwerpig kussen, met aan weerskanten
eene rozet als versiering; vierkant voetstuk, ronde glorie achter
het geheele lichaam en zonnescherm. In het hoofdtooisel halve maan
met doodshoofd; geen derde oog, noch oepawita. Yier handen met
attributen als boven. Tegen de zijden van het voetstuk zijn vier
dieren (twee voor en aan eiken kant een) met lange lichamen en
zwaren staart, meest gelijkende op miereneters; de beteekenis dezer
dieren is mij niet bekend. Hoog 10. 9 .— Pr. 58.
533. II. Zittende op een rond lotuskussen met vierkant
voetstuk, zonder achterstuk; achter het hoofd eene glorie met versierden
rand. Hoog hoofdtooisel met halve maan en doodshoofd;
derde oog en slang als oepawita. Vier handen met attributen als
looven. Hoog 8 .2 .— Pr. 56. Djociokarta.
534. Ganega. Zittend op een langwerpig kussen met vierkant voetstuk
, zonder achterstuk en achter het hoofd als glorie een ring, die
van boven puntig uitgebogen is. Hoog hoofdtooisel met halve maan
en doodshoofd, verheven derde oog, en slang als oepawita. Yier
handen, met attributen als boven. Hoog 8 .1 .— Pr. 57. Bagelen.
535. Id. Staande op een langwerpig lotuskussen, zonder achterstuk
en in den hals eene zesbladerige bloem met horten steel als glorie.
Hoog hoofdtooisel zonder halve maan en doodshoofd, geen derde
oog, maar slang als oepawita; deze laatste ligt echter niet op de
gewone wijze schuin over de borst, maar loopt van den linkerschouder
onder de kin door tot onder de linkeroksel. Yier armen; in de
rechterachterhand een afgebroken steel, de linker achterhand is afgebroken
, in de voorhanden tand en bakje als boven.
Hechts op het kussen staan twee kleine voeten, de overblijfselen
eener kleinere figuur, vermoedelijk een dienaar of vereerder. Hoog
6. 8.
YII. KOEWERA.
Koewera, de god des rijkdoms, is eeu der Brahmaansche volksgoden,
aan wie in het pantheon van het Boeddhisme, zooals dit op Java ge-
heerscht heeft, eene zij het ook ondergeschikte plaats is ingeruimd. In
steen, d. i. als tempelgod, komt hij zelden voor, in onze verzameling slechts
in een exemplaar (no. 207), in metaal daarentegen, d. i. als huisgod, zeer
dikwijls, wat bij een koloniseerend, dus fortuin zoekend volk als de Hin-
doe’s niet te verwonderen is.
Hij wordt voorgesteld als eene zwaarlijvige figuur met twee armen en
gewone versierselen, gezeten op een lotus- of auder kussen, dat wederom
op een vierkant voetstuk ligt; nu eens met, dan weder zonder achterstuk
of glorie. Bij sommige dezer beelden is een klein kringetje op het voorhoofd
zichtbaar, bij andere ontbreekt het, maar hst is moeilijk te zeggen
of het dan niet door afslijting is verdwenen; daarom zal daarvan niet telkens
melding worden gemaakt. Het linkerbeen ligt op de gewone wijze