
o,
Aardewerk.
De oudheid van menig stut dezer afdeeling is wederom niet rechtstreeks
te bewijzen, maar mag worden aangenomen op grond dat de vormen verschillen
van wat thans in gebruik is, of dat de voorwerpen gevonden zijn
met andere van onbetwiste oudheid. Verder wordt opgemerkt, dat het
aardewerk voor een groot deel uit China is aangevoerd; dit blijkt met zekerheid
uit een aantal der voorwerpen zelve en wordt verder bevestigd door
meerdere passages mijner Notes on the Malay archipelago and Malacca
(Verh. deel XXXIX), waarin telkens aardewerk als een handelsartikel
wordt vermeld en op pag. 7 5 bepaaldelijk //green and white crockery, large
and small earthen jars //worden genoemd.
I. TEMPAJANS.
Potten met nauwen hals, wijden buik en naar beneden smal toeloopend.
1857. Tempajan, bruingeel verglaasd, even beneden den hals 6
kleine verticale ooren in een kring, juist groot genoeg om er een
koord door te scheren, en daaronder twee draken in zwak relief. Geheel
gelijk aan de door de Dajaks op Borneo zoo hoog geschatte
tadjau’s. Hoog 64. — Not. 1882 pag. 26. Desa Kebonsari, distr.
Gemping, afd. Bangil (Pasoeroean).
1857“. Id. geelbruin en met ooren en draken als het vorige nummer.
Hoog 65. ■— Not. 1886 pag. 40. Menado.
1858. Id. als voren, donkerbruin, 4 horizontale ooren en twee
draken. Hoog 34.5. — Collectie Scheepmaker.
1859. Id. geelbruin en verder gelijk het vorige nummer. Hoog
32.
1860. Tempajan, niet verglaasd en verder als het vorige nummer.
Hoog 28.5.— Not. 1864 pag. 307. Besoeki.
1861. Id. donkerbruin verglaasd, vier verticale ooren en twee
draken, aanmerkelijk grooter dan bij de vorige nummers. Hoog 28.2.
— Gevonden met no. 1860.
1862. ld. geelbruin, met 2 groote draken en 5 verticale ooren,
die langenkoppen voorstellen. Hoog 25.3.
1863. ld. vier horizontale ooren en daaronder eenig bloemwerk
in ondiepe lijnen. Hoog 2 9 .— Not. 1883 pag. 58. afd. Soe-
kaboemi (Preanger).
1864. ld. geelgrauw en onverglaasd; vier horizontale ooren, waarvan
3 afgebroken, en zondêr eenige versiering. Hoog 53. — Collectie
Scheepmaker.
1865. Id. geel verglaasd, 5 ooren en in denzelfden kring een
kleine tuit. Hoog 38. — Kalialang (Bagelen).
1866. Id. bruin en wijder van buik dan de vorige nummers.
Yier horizontale ooren, waartusschen aan den eenen kant een vertikaal
oor en daartegenover aan den anderen kant een onleesbaar
Chineesch fabriekmerk in een langwerpig vierkant vakje. Hoog 36.5.
1867. Id. als het vorige nummer, maar in het vierkante vakje
geen Chineesche letters. Hoog 35.5. — Not. 1872 pag. 95 i. Desa
Tjidadap, distr. Goenong Parang, afd. Tjiandjoer (Preanger).
1868. Id. als voren, zonder eenig merk. Hoog 36. — Malang.
1869. Id. 4 horizontale ooren op ongelijke afstanden en daar-
tusschen tweemaal als fabriekmerk het Chineesche teeken Hoog
34.5. — Collectie Scheepmaker.
1870 en 1871. Id. donkerbruin, vier horizontale ooren. Hoog
44 en 3 8 .— Not. 1882 pag. 17 ƒ. Desa Kemantren, afd. Sid-
dhoardjo (Soerabaja).