
herkennen, omdat het beeld zeer afgesleten is. Hoog 37. Hot.
1864 pag. 230. Rawapoeloe (Soerabaja).
54. Qiwa als Mahadewa. Staande houding, maar bij de knieën
afgebroken. Gewone versierselen, zonder oepawita of band onder
de borst. Twee handen; in de rechter de drietand en in de linker
een lotusbloem aan langen' steel, uit den kelk der lotusbloem komt
een klaverblad van drie doodshoofden (?) voort; drietand en lotus
zijn tegen het achterstuk uitgebeiteld, zoodat de handen, die ze'
vasthouden, naar achter gebracht zijn. Tegenwoordig hoog 51. — Pr.
160. Tjiringin (Bantam).
55. Id. Staande op een lotuskussen en op gewone wijze
versierd, alleen ontbreekt de band onder de borst. Twee handen,
in de rechter, naast het lijf, het bidsnoer en in de linker
de stengel eener lotus, die uit het voetstuk oprijst en eindigt in
een knop van eigenaardigen vorm naast de glorie. Rechts tegen het
achterstuk de drietand. Hoog 76. — Magelang.
56. Id. Staande op eene gewone steenplaat met achterstuk
en glorie. Twee armen; de rechterhand onduidelijk; de linker houdt
een drietand met twee knoppen aan het uiteinde van den steel,
die tegen het achterstuk staat en rust op een lotuskussen, waaruit
aan weerskanten van den steel des drietands een blad opschiet.
Het beeld staat niet in het midden van het achterstuk, maar
eenigszins rechts. Hoog 66. — Collectie Scheepmaker.
57. Id. Staande op een rond lotuskussen, dat gelegen is op
eene vierkante plaat, die door vier fantastische leeuwtjes gedragen
wordt, aan eiken hoek een; daaronder weder eene gewone
steenplaat. Het bovengedeelte van het achterstuk is met bloemen-
arabesken versierd en achter het hoofd is eene ovale glorie op den
steen uitgehouwen. Slang als oepawita; in het hoofdtooisel de halve
maan met doodshoofd. Twee armen, de linkerhand geopend voor den
buik, daarin de rechter met de vingers naar voren opgeheven. Dit
beeld is buitengewoon fraai bewerkt en goed geconserveerd. Hoog
139.— Collectie Scheepmaker.
' b. Qiwa als Goekoe of leeraar. Voor eene algemeene beschrijving dezer
groep, zie boven de voorafgaande opmerkingen omtrent Qivva.
58. Cliwa als Goeroe. Basreliëf, den god voorstellende staande
in eene nis met versierden rand en een banaspati of bhöeta-kop (*)
er boven. In de rechterhand de drietand en in de linker de
waterkruik. Het gelaat is geschonden, maar vertoont duidelijk een
puntigen baard; achter het hoofd is eene glorie. Dit beeld is
waarschijnlijk in den muur van een tempel bevestigd geweest)
het- benedengedeelte met de' voeten ontbreekt. Hoog 56. —
Diëng.
59. Id. Staande in een nis met versierden rand, die naar boven
ogiefvormig uitloopt. Twee armen, in de handen drietand en waterkruik
als nó. 58. Geen glorie en baard. Op het voetstuk, tegen
de randen der nis, aan weerszijden de rozet. Hoog 99.5. Pendant,
van no. 77. — Pr. 102. Wonosobo (Diëng).
60. Id. Zwaarlijvige gestalte met knevel en baard, staande
op eenvoudig voetstuk met achterstuk en glorie, zooals' in de algemeene
beschrijving aan het hoofd dezer groep is aangegeven.
In de rechterhand het bidsnoer, in de linker de waterkruik. Rechts
tegen het achterstuk de drietand, links een gevorkte staf, waaraan een
pot of vaas en de waaier hangen. Aan weerskanten op het voetstuk
eene kleinere knielende figuur in aanbiddende houding, naakt
op een gordel na met een klein stukje kleed, dat van voren afhangt,
het haar naar achter zaamgebonden; waarschijnlijk dienende Brahmanen.
Hoog 79.’ — Magelang.
61. Id. Zwaarlijvige gestalte met knevel en baard. De rechterhand
afgebroken, in de linkerhand de waterkruik. Rechts
tegen het achterstuk de drietand, links de steel van een staf of
( ‘ ) Zie no. 402.