
Tegen het achterstuk, boven de glorie, is een zonnescherm uitgebeiteld.
Hoog 71. — Collectie Scheepmaker.
171. Ganega. Een gedeelte van het aangezicht en de snuit, alsook
de link erachterhand en een deel van het achterstuk weggebroken.
In het hoofdtooisel de halve maan met doodshoofd; op het
voorhoofd geen derde oog , maar drie horizontale strepen, aan de uiteinden
een weinig opwaarts loopende. Hoog 63. — Er. 158. Tjiringin.
17 SJ. Id. In het hoofdtooisel een doodshoofd zonder halve
maan er onder, geen derde oog, in de ooren groote schijfvormige
ringen. De snuit is grootendeels weggebroken. Hoog 54. — Not.
1864 pag. 230. Hawapoeloe (Soerabaja).
173. Id. Het kussen gelegen op eene steenplaat. Derde oog
in het voorhoofd; boven aan het hoofdtooisel de halve maan met
doodshoofd. Hoog 54. — Magelang.
174. Id. Achter het hoofd, op de glorie en aan weerskanten
daar overheen uitstekende, ziet men eené'halve maan met de hoornen
opwaarts gekeerd. Hoog 50. — Soerabaja.
176. (x) ld. De linkervoorhand is afgebroken en de drie andere
zijn onduidelijk. In plaats van in een snuit te eindigen, heeft het
beneden gedeelte van het gelaat een menschelijken vorm en eindigt
in een kinbaard, die met de oepawita in een loopt; de snuit is
namelijk vroeger afgebroken en de breuk door een lateren kunstenaar
op evenvermelde wijze bijgewerkt: de wijze van bewerking
en de verschere oppervlakte van den steen stellen dit buiten allen
twijfel. Het beeld heeft hierdoor natuurlijk veel van zijne eigenlijke
waarde verloren, maar is in de verzameling gelaten als waarschuwing
tegen opzettelijke of toevallige misleidingen van dezen aard. Hoog
6 2 .— Not. 1864 pag. 230. Rawapoeloe (Soerabaja).
( ) No. 175 is door veDschikkiuj uitgevallen.
177. Gauega. Schijnt de bovenbeschreven vormen te hebben gehad,
maar is zwaar beschadigd en in bijzonderheden niet meer te
herkennen. Hoog 4 6 .— Hot. 1870. pag. 70.
178. Id. Zittende op een eenvoudigen vierkanten steen en
tegen het ruggestuk geene glorie. De rechter voorhand en het onderste
deel van den snuit zijn afgebroken. Attributen in het hoofdtooisel
niet te herkennen. Hoog 68. — Fr. 138. Samarang.
179. Id. Gewone ronde steenplaat als zetel en tegen het
achterstuk geen glorie. In hoofdtooisel halve maan met doodshoofd.
Hoog 64. — Fr. 136.
180. Id. Lotuskussen met achterstuk zonder glorie. Halve maan
en doodshoofd in het hoofdtooisel. Boven op elk oor eene rozet.
Linkerachterhand afgebroken. Hoog 6 8 .— Fr. 143. Palembang.
181. Id. Zittend op lotusküssen met achterstuk zonder glorie,
de beenen, minder zwaar van vorm, zijn als die der andere góden
over elkaar geslagen; om het voorhoofd een diadeem of breede band,
verder geen hoog hoofdtooisel, maar het zware haar naar achter
gestreken en aan het achterhoofd nog met een band saamgehouden.
Derde oog op het voorhoofd. De linkerachterhand houdt den vliegen-
waaier, in plaats van den olifantshaak. Hoog 51. — Diëng.
182. ld. Zittend op gewone steenplaat, met achterstuk zonder
glorie. Versierselen en attributen schijnbaar de gewone, maar
afgesleten en onduidelijk. Het gelaat heeft geheel den menschelijken
vorm, die er echter even als aan no. 176 eerst later aan gegeven is.
Het linkerbeen ligt op de gewone wijze voor het lichaam; de rechtervoet
staat op den grond, met de knie naar boven. Hoog 48.
Diëng.
183. Id. Zittende op een vierkant lotuskussen met afgeronde
hoeken, zonder achterstuk, terwijl men achter het hoofd de gewone