
1607 en 8. Krissen met een dunne pen aan den bovenkant, ter
bevestiging in een handvat. Lengte van lemmer 28.5 en 33.
1609. Id. zeer beschadigd; lengte van het lemmet 23.—
Pasoeroean.
1610 en 1611. Id. klein en slangvormig gebogen; het handvat
wordt gevormd door eene voortzetting van het wapen zelve.
Lang 28.
1612. Grollok, in den vorm van een kort, breed en tweesnijdend
zwaard. Lang 48. — Modjokerto.
1613 — 1620'*. Kodei, wapenen van grillig gebogen vorm, uit-
loopende in een menschenkop (wajang-type) of vogelkop. De oppervlakte
is meer of min fraai gedamasceerd en doorboord met een
aantal ronde gaatjes, die gedeeltelijk weer met koperen pennetjes
zijn opgevuld. Het gevest is een kortere of langere holle steel,
waarin een houten verlengstuk is ingelaten. Lengte van het wapen
zonder den steel 25 — 2 9 .— No. 1614 zie Not. 1864. p. 313 p . ,
Kadoe; nos. 1620B-‘i zie Not. 1886 pag. 3, onderafd. Boemiajoe
(Tegal).
Waarvoor wapens als deze kunnen gediend hebben is niet duidelijk;
op de basreliëfs van Boroboedoer ziet men ze in de handen
van kluizenaars en de moderne Javanen meenen eveneens, dat ze
alleen door zulke personen werden gebruikt.
1621. Id. als voren; zeer geschonden.
1622 - 1627. Id. maar zonder eenige versiering en alleen gebogen
op de wijze der vorige nummers. Lengte zonder steel 21.—
No. 1623 is afkomstig van het Diëng-plateau; no. 1624 van de
dessa Menoengal, distr. Goenong Kendang (Soerabaija), z. Not-
1872 p. 117d; nos. 1626 en 27 van de desa Peniwen, afd. Malang
(Pasoeroean), zie not. 1881 pag. 104 k.
1 6 2 8 -2 9 . Id. als voren; veel kleiner en zeer geschonden.
1630. Wapen in den vorm van een sikkel, die aan den buitenkant
scherp is. Zonder den steel lang 25.
1631. Klewang (sabel) van zeer groote afmetingen, zonder het
gevest lang 82. Loopt recht en naar'beneden breed toe en eindigt
in eene schuin afgesneden punt; het houten gevest is zeer geschonden.—
Tijd. IX. p. 246. Bantam.
1631®. Id. als voren; het lemmer lang 68 en met de ijzeren
punt voor het gevest 76.— Not. 1886 pag. 3. onderafd. Boemiajoe
(Tagal).
1632. Id. als voren, maar kleiner en zonder gevest. Lang 75.5.
1633. Zwaard, lang, krom en van eigenaardigen vorm. Nan
boven eene lange punt ter bevestiging in een handvat. Geheele lengte
125.
1634. Kort zwaard.met golvende punt, fraai gedamasceerd en
met een «-vormigen beugel als stootplaat; van boven een ijzeren punt
ter bevestiging in een handvat. Langte van het lemmer 47.5.
1635. Hakmes, dat naar onder breeder toeloopt en naar achter
omgebogen is. Holle ijzeren steel, met houten verlengstuk. Met
het houten handvat lang 60.—Bangkallan (Madura).
1636. Sikkel [arit, mes om gras te snijden), sikkelvormig gebogen
met langen steel, de laatste gedeeltelijk van ijzer en verder
van hout. Lang 63 met den steel.
1637—38. Zwaarden (parang), 2 stuks, waarvan het lemmet met
het hecht een stompen hoek maakt,en gelijk tegenwoordig nog in
enkele streken der Westkust van Borneo worden gebruikt. Beide
zeer geschonden.
1639—1647J. Lanspunten van verschillende grootte, met korte
ijzeren pen aan den achterkant van het lemmet ter bevestiging in
den steel; alleen no. 1644 en 1644“ hebben in plaats daarvan