
snoeren naar beneden gaan en langs de zijden naar achter loopen,
waardoor men ongeveer het vrouwensnoer krijgt. De rechterhand
rust gesloten op de knie, de linkerhand ligt aan den hals van
den pauw. De laatste staat op eene eenvoudige steenplaat als voetstuk,
met achterstuk en glorie; achten het hoofd van den god en op de
glorie eene halve maan met de hoornen naar boven. De staart van den
pauw is tegen het achterstuk uitgehouwen en op het voetstuk, onder
het dier, ziet men een aantal kiene struiken. De kop van den
pauw, de linkervoet vau de lmofdhguur en het rechtervoordeel
van het voetstuk zijn afgebroken. Hoog 86.5 Pr. 124. Wono-
sobo (Diëng?).
202. Kartikeya. Gelijk aan het vorige nummer, behalve eenige
afwijking in de houding. De pauw wordt hier van op zij gezien,
de rechterhand der hoofdfiguur is om den hals van het diei geslagen,
terwijl de linker op de knie ligt en eene rozet vasthoudt.
Dit beeld draagt bepaaldelijk het vrouwensnoer. Achter het hoofd,
tegen de glorie, de halve maan als boven. Hoog 85. Not. 1877
pag. 157 b. Djokjokarta.
203. Soêrya. De zonnegod, zittende op een wagen met twee
wielen en zeven galoppeerende paarden, het voorste gedeelte van den
wagen, waarop de god zit, rust op den rug der paarden, uit het
achter gedeelte verrijst een ruggestuk met daarboven uitstekende
glorie. Het beeld draagt schijnbaar de gewone versierselen, maar
alles is zeer afgesleten en moeielijk te herkenen. Twee armen;
de rechterhand ligt op de knie en houdt een niet te onderscheiden
voorwerp, de linker rust op den zetel. ATan de linkerzijde, door
den schoot en over de rechterknie loopt een dikke band, misschien
de teugel der paarden. Achter het hoofd en op de glorie de halve
maan met de hoornen naar boven. Hoog 94.
204. Id. Op eene gewone vierkante steenplaat ligt een versierd
kussen en daarop staan zeven galoppeerende paarden tusschen
twee groote raderen, die den wagen voorstellen. Op de paarden
en die van den nek tot bij den staart bedekkende, ligt een vierkant
versierd kussen, waarop de god gezeten is in de gewone houding,
met eene ovale glorie achter het hoofd (zonder ruggestuk). Gewone
versiering, maar geene oepawïta. Twee armen; de beide handen
rusten op de knieën en houden geheel onduidelijke voorwerpen.
Hoog 125. — Not. 1880 pag. 121. Kediri.
205. Zonnewagen met vier paarden, wier koppen zijn afgebroken,
terwijl ook het rechterrad ontbreekt. De wagen rust met zijn voorste
gedeelte op den rug der paarden, even als bij no. 203, en is
van boven geheel glad, waarschijnlijk heeft vroeger een beeld van
Soêrya er los boven op gestaan. Hoog 35.
206. Kama, de god der liefde, zittende op een hoog kussen
met voetstuk, achterstuk en glorie. Gewone, zeer rijke versierselen;
aan de schouders, tegen de glorie, twee uitsteeksels die veel op
vleugels gelijken; de handen liggen in den schoot, de rechter inde
linker en naar boven geopend; in deze rechterhand ligt een niet
te bepalen plat en rond voorwerp. Aan den voorkant van het voetstuk
ziet men een papegaai, den gewonen drager van den god, met
een rijk snoer om den hals, uitgeslagen vleugels en het lichaam
grootendeels in het kussen verborgen. Hoog 75.
207. Koewera, de god der onderwereld en daardoor des rijkdoms
(verg. Pluto). Zwaarlijvige figuur met de gewone versierselen,
gezéten op een versierd kussen, dat op een hoog vierkant voetstuk
ligt; het achterstuk, met een versierden rand omgeven, steekt boven
het beeld uit en eindigt in ogiefvorm; achter het hoofd een staand
ovaal als glorie. De rechterhand, die op de knie rustte, is afgebroken;
de oepawita loopt over den pols er van heen (verg. no. 491);
de linkerhand ligt op de knie en houdt een marterachtig dier bij
den nek vast, uit welks bek iets heeft neergehangen, dat thans is
afgebroken, vermoedelijk stelt dit voor een buidel, uit de huid van
zulk een dier gemaakt, met een versierden strik tot sluiting (zie
no. 536 vlg.). Onder aan het voetstuk is een uitstekende rand’