
houdt den anderen arm van den man zoo het schijnt met beide handen
vast. Aan weerskanten een boom, waarvan de takken de geheele
groep overschaduwen. Voorstellingen als deze, van eenigszins ero-
tischen aard, komen zoowel bij de Noordelijke Boeddhisten, als
bij verschillende Brahmaansche secten voor. Breed 55 en hoog 41.
— Modjokerto.
394. Basreliëf. Groep van drie personen, overeenkomende met
het vorige nummer, uitgehouwen op een langwerpigen steen, die
een stuk van eene zuil schijnt te hebben uitgemaakt. De mannelijke
figuur in liet midden zit met de voetzolen tegen elkaar, op
de wijze als Gane^a; sterk ontwikkelde genitalia en gewone versieringen,
alleen geen bovenarm of polsbanden; de handen voor het
lijf, de linkerhand horizontaal en naar boven geopend, daarin de
rechterhand met de vingers naar boven gekeerd; — De vrouwelijke
figuren aan weerszijde dragen, voor zoover te onderscheiden, de
gewone versierselen, de voorhoofden zijn geschonden, maar het achterhaar
is in een naar voren toeloopenden hoorn opgemaakt, zooals
wij reeds gezien hebben bij No. 284 en 285. Beide houden eene
borst met de hand vast, terwijl de rechterfiguur de andere hand
om den arm van den man en de linkerfiguur hare hand op zijn
knie heeft gelegd. — Aan den achterkant staat tegen den steen een
pisangboom en aan weerskanten arabesken. Hoog 51.5.
395. Basreliëf, voorstellende eene staande figuur met de gewone
versierselen, maar zoo het schijnt zonder oepawita. De rechterhand
rust op de dij, de linkerhand houdt een lans of boog, die
tegen het achterstuk is uitgehouwen, maar niet meer met zekerheid
te herkennen is. Hoog 1 1 2 .
396. Basreliëf (gedeelte), vertoonende de hoofden en een
gedeelte van de borst van drie personen, die eenigszins naar
den linkerkant zijn gekeerd. De twee eerste figuren zijn op de
gewone wijze versierd, alleen heeft de tweede onderling verschillende
oorsieraden, links schijfvormig en rechts langwerpig, zooals wij
dat vroeger bij sommige godenbeelden hebben gezien. De derde
figuur is een dienaar met den vliegenwaaier. Breed 38, hoog 24.
397. Hautrelief, voorstellende het bovengedeelte der voorgalerijen
van twee huizen, waartusschen een boom met twee zich om
elkander kronkelende stammen oprijst en waarvan de kruin, met
bloemen en vruchten beladen, de beide huisjes overschaduwt. In
de galerij aan den linkerkant twee zeer geschonden hoofden, gewend
naar eene groote slang die in den hoek hangt; in de andere
galerij twee figuren tot het midden zichtbaar, maar zeer geschonden.
Geheel rechts, buiten de galerij, staat eene figuur met een schild aan den
linkerarm. Het beneden gedeelte ontbreekt. Hoog 33, breed 88.
Wij hebben hier ongetwijfeld te doen met eene voorstelling van
boom- en slangenvereering, die elders zoo vaak met het Boeddhisme
hand in hand gaat en ook op Java sporen heeft nagelaten. De
boom met kegel vormigen kruin en met bloemen overladen, is geen
gewone, maar de conventioneele voorstelling van een heiligen boom.
Vergelijk ook No. 422.
Dit basreliëf is afkomstig van de ruine Djelok Toendo op den
berg Penanggoengang in Soerabaja, zie de Reis over Java enz. van
Dr. W. R. van Hoévell, I I e deel, pag. 108. Naar de daarbij gegeven
beschrijving te oordeel en is die ruïne inderdaad een naga-
tempel geweest.
398. Drager. Hautrelief, voorstellende eene korte, gedrongen
figuur, met zware vormen, rustende op den rechterknie en linkervoet,
de rechterhand op de dij en de linker naar boven gekeerd.
Zwaar hoofdhaar, in dichte lokken naar achter gestreken en kort
kleedje, zonder andere versiering. Deze beelden worden geplaatst als
dragers (atlanten of telamonen) onder kapiteelen van zuilen en pilasters,
uitstekende randen aan gebouwen (b. v. Tjandi Kali Bening in
Djokdja) enz. Ook onder beelden, zie b. v. no. 191. Hoog 50.— Kadoe.
399. Id. Pendant van het vorige beeld en geheel daaraan gelijk,
behalve dat de houding van handen en voeten telkens omgekeerd
is. Hoog 50.— Kadoe.