
omtrekken te herkennen. Hoog 14. — Not. 1864 pag. 230. Eawa-
poeloe (Soerabaja).
197. Ganega. Gewone voorstelling, maar zonder voetstuk, roggestuk
en glorie; dit beeld heeft in de ooren twee groote gaten, misschien
bestemd om er een touw of rottan door te doen en het zoo rond te
dragen. Om het voorhoofd een diadeem, maar verder ontbreekt het
hooge haartooisel. In het voorhoofd het derde oog. Beide schouders
zijn geschonden, maar toch schijnt het dat dit beeld slechts twee armen
gehad heeft, nu is alleen nog zichtbaar de linkerhand (of voorhand)
waarin de snuit rust en de rechterhand (of voorhand) die het bidsnoer
vasthoudt en waarvan de arm verder ontbreekt. Hoog 82. —
Pr. 141. Pekalongan.
198. ld. Staande op een vierkant lotuskussen met achterstuk
(van boven beschadigd zoodat het aan- of afwezen eener glorie niet
meer te bepalen is); het rechter been is opgeheven en de voet achter
het linker in de buiging van de knie gebracht, misschien als voorstelling
eener dansende houding! De beide rechterhanden zijn afgebroken,
de linkerhanden houden den olifantshaak en het etensbakje
als boven. Hoog 77. — Not 1877. p. 70 Y. Bagelen.
199. Id. Staande op een versierd kussen met achterstuk en
glorie. Gewone kleeding en versiering. In de achterhanden rechts
de olifantshaak en links het bidsnoer ; in de voorhanden rechts een
stuk van den stoottand en links het uiteinde van den snuit, zonder
dat daaronder het gewone etensbakje schijnt te zijn (dit is echter
onduidelijk). Op het voetstuk rechts en links een fraaie pot met
lotusbloemen. Hoog 59.5. — Collectie Scheepmaker.
200. Id. (*) in eene daemonische of gedrochtelijke voorstelling,
in karakter overeenkomende met de Qiwakoppen no. 102
en 103, die even als dit beeld van Pertibi afkomstig zijn. Het
(*) Het is m. i. zeer twijfelachtig of dit beeld wel Ganefa voorstelt; met bet begrip
dat men aan die voorstelling verbindt, heeft bet zeker zeer weinig gemeen.
beeld is neergehurkt op eene ronde plaat, waarop voor en achter
een kegelvormig ornament ligt, voorstellende den bovenkaak van
eenen gedrochtelijken diermuil. Twee armen\ de handen en voeten
in den vorm van lange klaauwen; de oogen puilen uit als die der
evengenoemde Qiwa-koppen en hebben tusschen zich dezelfde verhevenheid
, die tegen het voorhoofd naar boven gaat. Het hoofdhaar
in zware krullen achter het hoofd, van waar bovendien een
staart of vlecht tot op de piramidale versiering van het voetstuk
neerhangt. De eenige versierselen zijn een band om het voorhoofd
en een band onder de borst, terwijl de tepels met stervormige
figuren bedekt zijn; kleeding is niet te herkennen, degenitalia zijn
onbedekt. In de rechterhand, naast de borst, wordt een rond potje
gehouden en de linker schijnt te rusten op een kort, staafvormig
voorwerp, dat bovendien nog met het uiteinde van den snuit wordt
vastgehouden. Hoog 82. — Not. 1877 pag. 36 III. 2. — Pertibi
(Sumatra’s Westkust).
IX. DIVEESE BEELDEN.
Kdrttilceya oi Skanda, de god des oorlogs, de zoon van Qiwa en Par-
wati, volgens sommige verhalen van Qiwa alleen. Hij wordt voorgesteld
zittende op een pauw en gewoonlijk met boog en pijl in de handen,
wat bij onze beelden evenwel niet voorkomt (vergelijk ook no. 126). In
Hindostan heeft deze god vaak zes hoofden, wat hier eveneens niet bekend is.
De beide beelden onzer verzameling hebben eene merkwaardig vrouwelijke
uitdrukking en daar ze beide in plaats der oepawita het vrouwensnoer
(zie pag. 2) dragen, wat anders nooit bij mannelijke góden voorkomt, doen
ze inderdaad denken aan Saraswatï, de Qakti van Brakma, die eveneens
den pauw als drager heeft. Daar echter bij onze beelden de vrouwelijke
borsten steeds zeer ontwikkeld worden voorgesteld en dit hier volstrekt
niet het geval i s , kan alleen Karttikeya bedoeld wezen.
201. Karttikeya. Zittende op een pauw, met gewone versierselen
als vroeger beschreven, alleen ontbreekt de oepawita, terwijl
daarentegen van uit het midden van het halssieraad twee dunne