
1522. Hals- o f bidsnoer. 3 koralen van lichtgekleurde agaat, 2
ronde en 1 langwerpige. — Not. 1872 pag. 81 m. afd. Loeboe Toe-
wa, afd. Baros, residentie Tapanoeli (Sumatra’s westkust).
1523. ld. 2 groote zeshoekige koralen, bestaande uit roode klei,
waarin ter versiering stukjes agaat (?) zijn gezet, die geheel het
aanzien van afgeslepen tanden hebben.— Not. 1879 pag. 104. Desa
Singodjojo, district Sapoeran, afd. Ledok (Bagelen.)
1524. Versiering van een gordel (?) Acht ruitvormige platen
van gedreven goud, met naar achter omgeslagen randen, die met
kleine gaatjes doorboord zijn, wellicht om deze voorwerpen met
draden ergens op te bevestigen. Diagonalen 7 en 5. Aan den
voorkant draagt elk stuk eene groote rozet, bestaande uit een
platten steen van 0.8 vierkant in het midden en daar om heen
8 kleinere ronde steentjes. Het meerendeel dezer steenen ontbreken;
voor zoover aanwezig zijn die in het midden groen, terwijl de klei
nere afwisselend groen en wit schijnen geweest te zijn. De steentjes
zijn vermoedelijk een kunstmatig product.—- Not. 1881 pag.
95 no. 9. Desa Moeteran, afd. Modjokerto (Soerahaja).
1525. Knoop, zijnde een gouden staafje, dun in het midden en
dik aan de uiteinden, in het midden met eene winding als oog gedraaid.—
Not. 1879 pag. 168. Desa Kedawong, afd. Banjoemas.
1526. Id. van brons, zes stuks, grooter en grover dan het vorige
nummer.
1527. Ringetjes voor het vastmaken van kledingstukken (?),
drie elastische ringetjes van gouddraad gevlochten en aan den eenen
kant open.
1528 ld . 4 stuks, iets kleiner.
1529. Versiering (top) van een hoofddeksel, in den vorm eener
kleine ronde muts van 12.7 middellijn van onder.
De onderrand is effen en vertoont cp vier plaatsen telkens twee
gaatjes dicht bij elkaar, die tot bevestiging aan het eigenlijke
hoofddeksel hebben gediend.
Boven dien rand heeft men vier rijen krullen als de haarkrullen
der Boeddhakoppen, alle even groot, en vervolgens, na eene bin-
nenwaartsche buiging van het oppervlak, waardoor de diameter aanmerkelijk
afneemt, nog vijf zulke rijen kleinere krullen.
Hierboven, op minder dan de halve hoogte van het geheel, eindigt
het mutsvormige gedeelte door bijna horizontale vernauwing
en begint de zeer gecompliceerde spits, van onder af achtereenvolgens
bestaande uit:
een uitspringenden achthoekigen rand, op welks zijden vier gebloemde
schilden en vier aan den eeredienst ontleende figuren, namelijk
een tjakra, een lotus, een groep van drie drietanden en een
eivormig voorwerp (beteekenis onbekend) met eene kleine trigoêla
er op, zijn aangebracht;
een lotuskussen;
vier klauwvormige punten, waartusschen een kogel van glas van
5.2 middellijn gevat is;
op dien kogel eene gouden versiering met vier naar beneden
loopenden punten, die met gouddraad verbonden zijn aan de uiteinden
der den kogel ömsluitende klauwen en zoo den kogel op zijne
plaats houden;' dit versiersel eindigt van boven in vier naar elkaar
toe gebogen klauwen met eene uitstekende spits in het midden, gelijk
aan den dubbelen drietand van sommige tempelschellen. Het
geheel is 20 hoog.— Not. 1881 pag. 93 no. 2. Desa Moeteran,
afd. Modjokerto (Soerabaja).
1530. Top van een hoofddeksel, alleen het beneden gedeelte, middellijn
12, hoog 7. Yersierd mét randen van uitgeslagen bloemwerk.
1531. ld. (?) alleen het bovengedeelte, zijnde een ovale dop met
fraai puntig drijfwerk en spits toeloopende.— Not. 1866 pag. 122.
Desa Grending, distr. Poerwokerto (Banjoemas).
1532. Id. (?) de uiterste spits. — Notulen 1881 pag. 96 no.
16. Gevonden met 1529.