
gevolgd. Een nader vergelijkend onderzoek, waartoe op het oogen-
blik materiaal en gelegenheid althans voor mij nog geheel onvoldoende
zijn, zal moeten leeren in hoeverre en in welken tijd belangrijke
afwijkingen voorkomen.
Maar al mochten ook de Java-oudheden van den beginne aan
inderdaad een eigenaardig karakter vertoonen, dan bestaat er toch
genoeg overeenkomst met wat men elders vindt, om daarin het middel
tot herkenning te moeten zoeken.
In de eerste plaats hebben we dus de oudheden van Hindostan
te raadplegen, maar ook de vormen, die daar tegenwoordig nog bij
den eeredienst in gebruik zijn, omdat daarin veel bewaard is, waarvoor
de overblijfselen der oudheid geene aanwijzingen geven. Verder
moeten wij, speciaal wat het in Hindostan zoo goed als verdwenen
Boeddhisme betreft, licht zoeken in andere landen, welke dien
cultus eveneens van daar ontvingen, voornamelijk in Nepal, waar
we merkwaardige overeenkomsten aantrefien, maar ook in Ceylon,
Birma en Kambodja, terwijl zelfs China, Mongolië en Japan ons
hier kunnen leeren.
Wanneer na grondige vergelijking op de boven bedoelde wijze
nog een en ander overblijft, wat langs dien weg geene verklaring
vindt, dan mogen we er aan gaan denken dit te beschouwen als
iets wat speciaal aan Java eigen is , maar ten deze is het niet overbodig
vooral tegen overijling te waarschuwen, omdat men zich op
dit gebied er reeds al te zeer in heeft vermeid datgene, wat men
door onvoldoende kennis van het onderwep niet thuis brengen k o n ,
als eene schepping van Ja v a ’s bodem te beschouwen en de betee-
kenis er van door grondelooze hypothesen te verklaren.
Heb ik hierboven voor het onderzoek der Java-oudheden eene
veeleischende methode gesteld, ik moet dadelijk erkennen, dat ik
slechts voor een deel aan die eischen heb kunnen voldoen. Mij
ontbreekt de zoo noodige eigene aanschouwing van wat in het moederland
onzer Hindoe’s vroeger werd en nog wordt gevonden, en
zelfs van de overblijfselen der Hindoe-bouwwerken in onzen archipel
heb ik slechts de voornaamste van Midden-Java vluchtig kunnen
bezoeken, zoodat ik , onze verzameling behandelende, een deel
heb beschreven van een geheel, dat mij niet voldoende bekend is.
Aan dit gemis van eigen aanschouwing heb ik getracht eenigszins
te gemoet te komen door zorgvuldige raadpleging van wat door anderen
over het onderwerp geleverd is, maar daarbij hebben zich de
beperktheid der hier ter plaats beschikbare literatuur en vooral de
groote onvolledigheid onzer gegevens omtrent de Hindoe-oudheden
op Java pijnlijk doen gevoelen. Bovendien werd ik door andere
bezigheden belet zooveel tijd aan het raadplegen der verschillende
bronnen te wijden, als wenschelijk zou geweest zijn, en daardoor is mij
wellicht veel ontgaan, wat mij uitmuntend te stade had kunnen komen.
Dat ik mij onder deze ongunstige omstandigheden toch gewaagd
heb aan de uitgave van dezen catalogus, moge zijne verontschuldi-
ding daarin vinden, dat het moeielijk aanging onze verzameling, die
aan de beschrijving van Eriederich sedert lang ontwassen is, nog
langer zonder handleiding ter raadpleging te laten. De notulen der
vergaderingen van ’s Genootschaps directie wijzen verder u it, dat
ten deze een aandrang is uitgeoefend, waaraan ik ten slotte heb
moeten toegeven.
Eene andere reden, die mij de uitgave heeft doen vertragen, was
de overtuiging dat zulk een catalogus, zal hij ook buiten de verzameling
eenig nut hebben, op ruime schaal van afbeeldingen behoort
voorzien te zijn. Ik heb verschillende pogingen in het werk
gesteld om geschikte afbeeldingen te krijgen, maar al die pogingen
hebben op het onvoldoende onzer hulpmiddelen hier schipbruik
geleden. Ten einde aan dit gebrek ten minste eenigszins te gemoet
te komen, heb ik hierachter een lijst geplaatst van de voorwerpen
onzer verzameling, die door den Heer J. van Kinsbeiigen
in zijne fotografieën'der oudheden van Java afgebeeld zijn.
Noemde ik zooeven onze verzameling een deel van een mij niet
voldoende bekend geheel, ik had daarbij ook de omstandigheid op
het oog, dat zij op zich zelve zoo weinig volledig is, hoe rijk z
overigens ook met recht mag genoemd worden.
Dit is te wijten aan de wijze, waarop de verzameling tot stand
gekomen is. Yoor de metalen beelden en andere voorwerpen zullen
we natuurlijk ook verder van het toeval afhankelijk blijven, daar
die niet kunnen verkregen worden door systematische opsporing,