
goden-ornaat voorgesteld, zooals dan ook behoort in verband met de om.
standigheid, dat zij, in afwachting van hunne Boeddha-worcling, als góden
in den Toeshita-hemel leven.
Naast Adiboeddha staat als zijne vrouwelijke keilt (gakti), Pradjnjd-pd-
ramitg of Adipradjnd, eigenlijk de volmaakte, wijsheid, onder welke men
echter de natuur verstaat, die door Adiboeddha wordt bezield. Bhagvan-
lal geeft van haar eene afbeelding (no. 26) in zittende houding èn met vier
ai men, de voorhanden voor de borst, in de achterbanden rechts het bidsnoer
en links een boek; hij zegt niets van hare liooge plaats, maar alleen: //This
is a female figure: men desirous of knowing the true religion, worship her.”
Even als zijn prototype Brahma, wordt Adiboeddha beschouwd als een
geheel abstract wezen, in een staat van volmaakte rust verkeerende. Hij
openbaart zich dan ook niet rechtstreeks, maar in 5 Bkydni-Boeddha's,
volgens zijn wil van hem uitgegaan en onder wie het heelal verdeeld is.
De Dhy&ni-Boeddha’s worden voorgesteld volgens het gewone Boeddha-
type en onderscheiden zich van elkander door: a. de houding der handen
(moedra); b. de kleur, als het geschilderde beelden zijn; c. twee dieren of
dragers, die gewoonlijk aan de voorhoeken van het voetstuk staan; d. een
symbool, dat meestal tusschen de twee dragers tegen het voetstuk is aangebracht,
soms ook in de hand gedragen wordt; e. de plaats, wanneer zij aan
den buitenkant van heiligdommen (als b. v. te Boroboedoer) voorkomen.
De sub 6 tot en met d bedoelde kenmerken ontbreken soms geheel of gedeeltelijk,
in welk laatste geval alleen de houding der handen en de plaatsing
der beelden als zoodanig overblijven.
De 5 Dhyani-Boeddha’s zijn de volgende:
1. Wairotjana:
a. houding der handen: de linkerhand voor de borst met duim en
wijsvinger naar boven en den rug naar voren gekeerd; de rechter daarnaast,
er tegen aan en half naar voren geopend; deze houding der handen heet
dharmatjakra, het rad der wet.
b. kleur: wit.
c. dragers: leeuwen.
d. symbool: rad.
e. plaats: midden, of waar dit niet uitkomt, oost, ter rechterzijde van
Akshobhya.
/ . domein: aarde, gezichtszin en de daarmede waargenomen kleuren en
vormen.
2. Akshobhya:
a. houding der handen : de linker in den schoot naar boven geopend ; de
rechter ligt op de knie met den rug naar buiten; bhoemisparqa, den vloer rakend.
b. kleur: blauw (groen, Bhagvanlal).
c. dragers: olifanten.
d. symbool: wadjra, oorspronkelijk de bliksemschicht van Indra; een kort
wapen met twee uiteinden, dat in het midden wordt vastgehouden; de uiteinden
vertoonen meestal 5 punten (4 in een kring en 1 in het midden),
soms 3 naast elkaar.
e. plaats: oost.
ƒ. domein: water, gehoorzin, geluiden.
3. Jtatnasambhawa:
a. houding, der handen: de linker in den schoot, naar boven geopend;
de rechter op de knie, naar voren geopend; toara, zegenend.
b. kleur: geel.
e. dragers: paarden.
d. symbool: 3 staande pauwenveeren.
e. plaats: zuid.
ƒ. domein: vuur, reukzin en wat daardoor waargenomen wordt.
4. Amitdlha:
a. houding der handen: de linker in den schoot, naar boven geopend
de rechter op dezelfde wijze er in, zoodanig dat de toppen der duimen
elkaar raken; dhyana, bespiegelend.
b. kleur: rood.
c. dragers: pauwen.
d. symbool; eene opene lotusbloem.
e. plaats: west.
ƒ. gebied: lucht, smaakzin en wat daardoor wordt waargenomen.
5. Amoghasiddha:
a. houding der handen: de linker in den schoot, naar boven geopend; de rechter
voor de borst opgeheven en naar voren gekeerd; abhaya, vrij van vrees. (')
b. kleur: groen (zwart, Bhagvanlal).
O Het komt mij voor, dat deze vijf moed ra’s op symbolische wijze den leerenden
Boeddha in zijne opvolgende handelingen voorstellen ; no. 1 beteekent prediking, waarvoor
hij de Boeddhisten gewoonlijk de uitdrukking: «het rad der wet draaien” gebruikt wordt;
no. 2 wijst op de zekerheid, waartoe het betoog heeft geleid; no. 3 is het zegenen der
toehoorders na afloop der preek; no. 4 de stille bepeinzing; no. 5 de vrijmaking van
aardsche banden, waartoe de bespiegeling leidt en waarvan vrijheid van vrees eene eerste
vrucht is.