
kerbeen ondergeslagen, in de rechterhand de knots, die op den
rechterschouder rust, de linkerhand gesloten op de knie, het haar
op het midden van het hoofd opgemaakt en verder naar achter
afvallend. Baard en knevel. Diadeem, groote oorhangers, halssnoer,
bovenarm- en polsbanden. Broek en van voren nog een lap, die van
den gordel naar beneden hangt. Nog al ruw en afgesleten. Hoog
65. — Not. 1864 pag. 280. Rawapoeloe (Soerabaja).
219. Tempelwachter. Houding als het vorige nummer en eveneens
onduidelijk door afslijting. Hoog 34. —* Collectie Scheepmaker.
220. Id. Zonder voetstuk, liggeiyle op de linkerknie en met den
rechtervoet op den grond. Geene versierselen behalve groote schijfvormige
oorringen en polsbanden. Kleeding niet te herkennen. De
mond is gesloten, de buitenhoeken der oogen lang uitgewerkt,
daarboven zware gebogene wenkbrauwen en boven het voorhoofd
twee gekrulde lokken, het hoofdhaar ligt verder even als eene pruik
plat tegen het hoofd. In de rechterhand eene knots, die op den
schouder rust, en in de linker een rond schild. Hoog 83.5. — Madioen.
221. Id. Liggende op de linkerknie, terwijl het rechterbeen
schuin voor het lichaam geslagen is. Gelaat overeenkomende met
dat van het vorige beeld, maar met een baard en zonder de twee
krullen aan het voorhoofd; verder met hetzelfde pruikvormige haar.
Oorringen, halsnoer en polsbanden; kleeding niet te herkennen. Geen
wapens; de beide handen zijn op het hart over elkaar gelegd.
Hoog 81.5. — Madioen.
222. Id. Liggend op de rechterknie en met den linkervoet op
den grond, zonder voetstuk. Gelaat en hoofdtooi als bij no. 221.
Lange oorhangers en polsringen, geene andere versierselen zichtbaar.
In de rechterhand een stuk van de afgebroken knots, aan den linkerkant
overblijfselen waarschijnlijk van een groot schild, bovenaan
met een paardekop prijkende. Hoog 96. Madioen.
223. Tempelwachter. Zittende op eèn rond en hoog als lotuskussen
versierd voetstuk, liet rechterbeen staande, het linker liggende. •
In de rechterhand eene knots, die bij de hand is afgebroken, de linker
ledig op de knie. Gewone versierselen, behalve oepawïta en
het hooge hoofdtooisel, zijnde hier de haren eenvoudig naar achter
gestreken. De band onder de borst schijnt eene soort van sjerp
te zijn, de tepels zijn als bloemen bewerkt, het beneden deel des
lichaams is bedekt met een broek en daarboven een gordel met
van voren afhangende slip. Vervaardigd van gebakken steen.
Hoog 5 7 .— Br. 170. Soerabaija.
223". Id. (?). Staande op eene eenvoudige steenplaat, met
vierkant achterstuk, geene glorie, maar het zware hoofdhaar achter
het hoofd als zoodanig geschikt, gelijk boven bij vele Kala-beelden.
Zwaarlijvige,' maar geene wanstaltige vormen. Gewone versiering
zonder oepawita en in plaats van een kleedje slechts een v.ersierde
lap, die van voren met een punt neerhangt. In de rechterhand
eene versierde knots, die van boven spits toeloopt, en in de linkerhand
een schild. Dit beeld wijkt in karakter aanmerkelijk van de
andere dezer groep af, maar behoort toch wellicht hier te huis’
Hoog 48.5. — Collectie Scheepmaker.
XI. BOEDDHISTISCHE BEELDEN.
De steenen Boeddha-beelden der verzameling hebben alle de gewone zittende
houding; eerst bij de voorstellingen in metaal treft men afwijkingen
daarvan aan, b. v. afhangende beenen en ook staande houding. Even
als bij de andere zittende beelden, liggen de beenen met de voetzolen opwaarts
en het rechterbeen boven het linker, maar meestal zijn de
knieën een weinig meer vooruitgebracht en de voeten naar het lijf teruggetrokken.
Het lichaam vertoont volle, maar geene wanstaltige vormen. Zoo ook
het gelaat, dat eene uitdrukking van hooge rust draagt, terwijl de oogen
neergeslagen zijn.
Het hoofdhaar bestaat uit kleine, dichtaanliggende krullen, die van links
naar rechts gedraaid en regelmatig in rijen geplaatst zijn. Deze vorm van
haar, op grond waarvan men voor Boeddha bij eerste kennismaking aan