
1485. Hals- of borstsnoer, middenstuk en zes palmen als
voren, het eerste is versierd geweest met drie steenen, waarvan er
nog één (robijn) aanwezig is.
1486. Id. middenstuk (lang 10 c. M.) en vier palmen (lang 7—■
4.8), die blijkens de buiging der punten (') aan den linkerkant
van het middenstuk behooren.—Not. 1881 pag. 95 no. 12. Gevonden
met no. 1482.
1487. Id. Vier priemvormige voorwerpen van geslagen goud met
kokertjes ter aanrijging van boven, bijna zonder eenige versiering;
behooren wellicht hij het vorige nummer, waarmede ze tezamen gevonden
zijn. Verg. no. 1483. — Not. 1881 pag. 96 no. 13.
1487®. Id. Priemvormig gouden voorwerp, aan den bovenkant
geen kokertje, maar dicht hij het breede uiteinde tweemaal doorboord;
massief en de voorzijde met bloemwerk en lijnen versierd. Vermoed
delijk ook een stuk van een halssnoer.
1488. Id. middenstuk als van no. 1486; in het midden versierd
met een grooten blauwen steen (amethyst) en in het drijfwerk met
eene koe, een papegaai en eene schildpad. — Preanger.
1489. Id. als voren. In het drijfwerk een fantastisch varken.—
Preanger.
1490. Id. (gedeelte), zijnde 9 fraai gedreven kegelvormige versierselen,
aan de punt eenigszins omgebogen (tanden); van boven
een vierkant kokertje ter aanrijging. — Not. 1879 pag. 104. Desa
Singodjojo, distr. Sapoeran, afd. Ledok (Bagelen).
1491. Drie zilveren mesjes, lang i 3 c. M. met een oogje aan
den bovenkant. Wellicht deel van een halssnoer.— Not. 1882 pag.
147. Desa Goeranting, distr. Tjiawi, afd. Tasikmalaja (Preanger). (*)
( * ) Sommige dezer p alm en , h ie r en hij enkele ande re n um m e rs , doen d en k en aan gebogen
tan d en (slag tan d en ) en zonden d an eene ontwik k e lin g k u n n en zijn van de colliers v an de h o u wers
van wilde zwijnen, in vroeg eren tijd (en th a n s nog bijvoorbeeld door de D ajaks op
Borneo) g ed rag e n .
1492. Hals o f borstsnoer (gedeelte), zijnde een hartvormig sieraad
van dun gedreven goud, hoog 8 .5 , breed 9 .5 , waarop eene
hurkende vrouw tusschen bloemwerk; aan den eenen kant voorzien
van een gedeelte van den keten, bestaande uit 5 plaatjes van dun
gedreven goud, die met oogjes aan elkaar verbonden zijn. -— Not.
1879 pag. 155. Desa Soegih Koelon, distr. Girang-garing, afd.
Magetan (Madioen).
1493. Id. alleen het hartvormige middenstuk, voörstellende eene
staande menschelijke figuur tusschen bloemwerk en iets grooter dan
het vorige nummer.—Not. 1878 pag. 12. Madioen.
1494. Id. als voren, weer wat grooter en voorstellende een zit-
tenden man, die door twee vrouwen omhelsd wordt (verg. no. 893).—
Tijdschrift X pag. 449. Japara.
1495. Id. als voren. Bladvormig versiersel van gedreven goud,
lang 10.5, grootste brëedte 6.7. — Not. 1881 pag. 96 no. 14.
Desa Moeteran, afd. Modjokerto (Soerabaja).
1496. Id. als voren. Iets kleiner.
1497. Id. als voren; heeft vermoedelijk vroeger den vorm van
een schildpad gehad, zooals blijkt uit een poot die nog aan eene
zijde uitsteekt.— Notulen 1868 pag. 3. Distr. Madjalala, afd. Soe-
kapoera (Preanger).
1498. Id. (?) Schildpad met bloemvormige versiering op den rug
enter plaatse, waar de staart moest zijn, een klein ringetje ter ophanging.
Lang 4.2. — Not. 1868 pag. 3. Distr. Madjalala, afd.
Soekapoera (Preanger).
1499. Id. (?) Schildpad van goudblad met klei opgevuld; aan eiken
hoek een oogje ier ophanging of bevestiging. — Not. 1882 pag.
147. Desa Goeranting, distr. Tjiawi, afd. Tasikmelaja (Preanger).
1500. Id. (middenstuk ?). Een kikvorsch, maaksel als het vorige
nummer en daarmede gevonden,