
hetzelfde is ook het geval met no. 8, 13, 82, 47, 48, 49, en 52, die van Oostelijk
Java afkomstig zijn en meerondeels slechts enkele woorden te lezen
geven; voorts met no. 24 (nienw-Javaanseh), en 26 en 29 die uit de Soen-
da-landen zijn.
Was de steen te klein dan beschreef men ook den achterkant, bijv. no. 17
en 20, of wel het voetstuk no, 30. Bij no. 6, evenals de drie laatstgenoemden
uit Midden Java, heeft men, daar er nog iets aan de legende ontbrak,
en voor- en achterkant reeds beschreven waren, ook de smalle zijden van
den steen beschreven, in dit geval overlangs van boven naar beneden. Op
no- 11, die pyramidaal is, vindt men het opschrift op twee der opstaande
zijden, en bij no. 31 heeft men de reeds geciteerde woorden tinulad en
drwya haji blijkbaar met opzet op den achterkant geplaatst, want aan de
voorzijde was nog ruimte in overvloed.
Ook bij de zooveel grootere steenen van Oost Java pleegde men in den
aanvang althans, doch ook later, op dezelfde wijze te werk te gaan. Na
de voorzijde volgde de achterkant, en eerst als ook deze volgeschreven was
de zijden, die eveuwel alsdan regel voor regel beschreven werden, wat, daar
die zijvlakken daar zooveel breeder zijn dan bij de steenen van Midden-
Java, gevoegelijk ging (no. 14, 21, 33, 38, 40). Eerst wanneer alle opstaande
vlakken geen ruimte meer aanboden, is gebruik gemaakt van het
voetstuk, soms ook wel van de platte vlakken boven op den steen, als deze
dakvormig is, en daar dit laatste, bij gebrek aan ruimte algemeen de regel
is, wijs ik er hier verder niet meer op.
In iets lateren tijd evenwel schijnt het meer de gewoonte te zijn geworden
om de lange regels van een voor- of van een achtervlak telkens te vervolgen
op de resp. smalle rechter zijvlakken (no. 9, 16, 25), zoodat men
telkens na iederen langen regel een korteren lezen moet, waarna dan weder
een langere, gevolgd door een korteren, volgt; daarnaast vindt men er dan verder
voorbeelden van dat men de zooeven genoemde wijze van schrijven
heeft doorgezet over alle vlakken, ten gevolge waarvan men, als men van
den steen het opschrift zou willen lezen, den steen om en om zou moeten
loopen, daar in dit geval iedere regel bestaat uit één regel voorvlak, één
regel rechter zijvlak, één regel achtervlak, en ééu regel tweede zijvlak,
waarna dan op het voorvlak de tweede regel weer begint, die op dezelfde
wijze (voorvlak, rechter zijvlak, achtervlak, tweede zijvlak) is aangebracht,
enz. (no. 12 en 37). O Deze vreemdsoortige wijze van een inscriptie op (*)
(*) Wat hiervan de oorzaak kan zijn geweest, is niet duidelijk, moeielijk toch kan hot
zijn oorsprong vinden in den pradaksina. Ik weet niet of hiervan voorbeelden in Engelsch
Indië zijn aangetroffen.
een steen aan te brengen bezwaart, vooral als de steen beschadigd is, het
ontcijferen niet weinig.
Op no 45, 46 en 53, zoomede op den steen van Bëkasih, die cylinder-
of kegelvormig zijn, is de legende in een spiraalvormigen regel aangebracht.
Dat er spel- en ook schrijffouten in de inscripties voorkomen werd door
anderen reeds elders meer dan eens aangetoond, boven bedektelijk reeds
te kennen gegeven, en wordt hier nogmaals geconstateerd. Vele dier fouten
zijn evenwel constant. Nu en dan vindt men de fouten verbeterd, overgeslagen
letters onder of boven den regel er bij geplaatst, en soms met
een kruisje de plaats waar zij behoorden te staan aaugewezen. Op no.
33 vindt men, behalve meer, het begin van het woord praqdsti verbeiteld
tot het begin van het woord anugraha, op een plaats waar dit laatste
woord moest worden gebezigd, maar men begonnen was met het eerste.
Soms vindt men een letter doorgekrast, maar ik ontmoette geen enkel
voorbeeld, waaruit zou kunnen blijken dat in den ouden tijd de tegenwoordige
wijze van deleeren van een Javaansche letter, zooals de schrijvers
dat thans in de handschriften doen, nl. door ze door bijvoeging van een
ulu en een suku te ge'ijkertijd (bijv. „ƒ?>) onleesbaar te maken, reeds bekend
of in toepassing was. Ook in de oude Hss. op nipah- en tal-blad
zijn zij gewoonlijk doorgeslagen. Waar groote putten of gaten in den
steen waren op het oogenblik dat men er de inscriptie op inbeitelde, werden
deze overgeslagen, zooals natuurlijk is, en het zou hier niet vermeld worden
als het niet van belang geacht kan worden dit te weten als men de
een of andere beschadigde inscriptie tot voorwerp van onderzoek zal willen
maken.
Verreweg de meeste inscripties (zoowel op steen als op koper) zijn schen-
kingsoorkonden (pragdsti ’s, piag'em's).
Om liet een of andere feit heeft een persoon die daartoe de macht bezat,
in de meeste gevallen de koning zelf, aan één of aan meerdere personen,
zoowel aan hooggeplaatsten als menschen van minderen stand, aan geheele
desa’s, aan een heiligdom, een tempel, een klooster, ook aan een begraafplaats
d. w. z. aan de daarbij behoorende personen, grond of gronden in
eigendom of in geheelen of .gedeeltelijken vrijdom, voor langer of korter,
ook wel erfelijk afgestaan of geschonken. Nu en dan ook vindt men zulke
reeds vroeger geschonken rechten door een later regeerend vorst vernieuwd