
linkerachterhand de waaier. De voorhanden voor het lijf, de rechter
in de linker, gesloten en de duim naar boven. Hoog 52.5.__Tr. 1 2 1 .
4i4>. £iwa als Mahadewa. Staande op een eenvoudige steenplaat
als voetstuk; het achterstuk is . een naar boven zeer spits toeloopend
ovaal met versierden rand. Vier armen; in de achterhanden rechts
het bidsnoer en links de waaier, in de rechtervoorband, op de heup
naar voren geopend, ligt een klein onduidelijk voorwerp (misschien
de rozet, maar het ziet er uit alsof het een koekje was), de linker-
voorhand houdt een waterkruik mét de rozet op den top er van. Slang
als oepawita; op het voorhoofd het derde oog, gevormd door een
staand ovaal met drie stippen onder elkaar er in. In het boofd-
tooisel eene soort van nis, waarin een doodshoofd met de halve
maan er onder. Hoog 97. — Ampel (Soerakarta).
45. Id. Staande en onder de knieën afgebroken, op het roggestuk
geen glorie. Vier armen; in de achterhanden rechts het bidsnoer,
links de waaier; de rechtervoorband is afgebroken en de
linker houdt de waterkruik. Slang als oepawita. Hoog 45.
46. Id. Basreliëf, den god voorstellende in staande houding; maar
ter hoogte van de heupen afgebroken. Vier armen; in de achterhanden
rechts het bidsnoer, links'de vliegenwaaier; de voorhanden vallen op
het ontbrekende gedeelte. Slang als oepawita, derde oog op het voorhoofd,
in het hoofdtooisel doodshoofd met halve maan; rechts tegen
het achterstuk staat de drietand.— Aan weerskanten van het beeld,'
op de hoogte der heupen, ziet men een. hoofd, versierd met diadeem
en hoog hoofdtooisel, en zonder glorie, waarvan de lichamen op
het ontbrekende ondergedeelte moeten staan ; de beteekenis dezer
figuren is niet op te geven.
Van dit beeld is verder nog aanwezig de rechterhelft van het
voetstuk, bestaande uit een klein lotuskussen met de voeten van
het rechter beeld en een gedeelte van een grooter kussen, waarop
de rechtervoet der hoofdfiguur in eenigszins grootere afmetingen is
aangebracht, terwijl de kop van den stier aan den voorkant ervan
uitsteekt. De hoogte van het geheel moet ongeveer 95 geweest zijn. —
Not. 1869 p. 14. e. Kampong Tjibodas, distr. Tjitjalengka
(Preanger).
49. (’) £ iwa als Mah&dewa. Zittende op lotuskussen en zwaarlijvig
van gestalte. Twee handen. De rechter afgebroken en de linker
in den schoot, naar boven geopend en met de rozet er in. Knevel
en kinbaard, de laatste puntig en met een knoop of versiersel
aan het einde. Tegen het achterstuk, aan den linkerkant, de
drietand. Hoog 96. — Pr. 105. Samarang.
50. Id. Zittende op een platten steen als voetstuk. Twee handen;
de rechter voor de borst, de oepawita vasthoudende, de linker
in den schoot, naar boven geopend en met eene bocht.der oepawita
er in. Tegen het achterstuk rechts de drietand. Hoog 41 .5 .— Pr.
106. Re dj o in Ledok (Bagelen).
51. Id. Zittende op een onregelmatig geschonden rond voetstuk,
zonder achterstuk en met glorie achter het hoofd, thans echter
grootendeels afgebroken.. Slang als oepawita en in het hoofdtooisel
de halve maan met het doodshoofd er boven. Twee armen; de
rechterhand geopend op de knie, de linker omgekeerd op den rech-
terhiel. Hoog 64. — Collectie Scheepmaker.
52. Id. Staande op een hoog lotuskussen. Twee handen; de
rechterhand houdt den vliegenwaaier en de linkerhand den drietand.
Tüsschen de schouders en het achterstuk aan weerskanten eene
groote rozet. Hoog 96..— Pr. 10.3.
53. Id. Staande op eenvoudige steenplaat. Twee handen, die
aan weerskanten van het lichaam de strikken van den sjerp
vasthouden. Rechts tegen het achterstuk staat de drietand en aan
weerskanten van de glorie, op het achterstuk, is eene rozet aangebracht.
De versierselen schijnbaar gewoon, maar moeilijk te
(* ) No. 47 en 48 zijn door verschikking weggevallen.