
104. Ardhanari. Staande met rond lotuskussen als voetstuk,
achterstuk en glorie. Gewone versierselen, zooals vroeger beschreven.
Vier armen; in de achterbanden rechts op den top van den
wijsvinger eene platte plaat met drie vlammen, vermoedelijk den
drietand voorstellende, links eveneens op den punt van den wijsvinger
een schelp met krans van vlammen. De rechtervoorhand
rust op eene knots, waarvan alleen de greep is overgebleven; de
linker voorhand geopend voor het lijf met een geschonden voorwerp
(lotusbloem?) er in.
Aan de linkerzijde ziet men eene duidelijke vrouwenborst, aan
de rechterzijde die van een man, verder heeft men op de rechterborst
een tweede halssnoer en de gewone schuin over de borst gaande
oepawita, die geen van beide op de vrouwelijke zijde voortloopen.
Andere verschillen bestaan tusschen de twee zijden niet.
Aan weerskanten staan op het voetstuk kleine vazen, waaruit
lotusplanten tegen het achterstuk opschieten. Hoog 86.
105. Id. Staand beeld met rond lotuskussen als voetstuk, achterstuk
en glorie. Gewone versierselen, in het hoofdtooisel de halve
maan met het doodshoofd. Vier armen; de achterhanden zijn afgebroken;
de linkervoorhand geopend voor het lijf, de rechter gesloten
er in met den duim opgeheven. Aan de linkerzijde eene sterk uitkomende
vrouwenborst, aan de rechterzijde de borst van een man,
zonder eenig ander verschil tusschen de twee zijden des lichaams.
Hoog 70.
106. Id. Staande op een rond lotuskussen met achterstuk en
glorie. In het hoofdtooisel het doodshoofd met de halve maan er
onder (onduidelijk door beschadiging). Twee oepawitas, de eene kort
en vermoedelijk eene slang, de andere een gewoon snoer en laag
afhangend. Vier armen'; in de achterhanden rechts het bidsnoer en
links de vliegen waaier; de rechtervoorhand bedekt de rechter-borst
die echter duidelijk het beloop eener mannenborst heeft, terwijl de
linkerborst die eener vrouw is; de linkervoorhand ligt op den buik
aan de oepawita. Hoog 138. — Collectie Scheepmaker.
107. Ardhanari. Zittende op een lotuskussen met achterstuk
en glorie. Gewone versiering. Vier armen; in de achterhanden rechts
het bidsnoer en links de vliegenwaaier (onduidelijk); de voorhanden liggen
geopend op de kniën met eene lotusbloem (rozet) in elke. Rechts
man, links vrouw, alleen door het zeer duidelijke verschil tusschen
de beide borsten onderscheiden. Hoog 41. — Collectie Scheepmaker.
VI. (*) LAKSHMI of CRI.
De vrouwelijke helft of Qakti van Wishuoe; de godin van het geluk,
den voorspoed, de vruchtbaarheid.
Zittende en staande beelden met lotuskussen, achterstuk en glorie, vier
armen en de gewone versiering.
Deze godin wordt in de eerste plaats gekenmerkt door eene lotusbloem
in eene der handen, maar daar ook Dewi en de Boeddhistische Tara’s
dit attribuut dikwijls voeren, is Lakshmi niet altijd met zekerheid van deze
te onderscheiden.
Ik houd no. 108 voor eene voorstelling van Lakshmi, omdat degroote
lotusbloem het eenige kenmerk van dit beeld is , mocht hét echter zijn
dat de afgebroken rechterachterhand het bidsnoer of den drietand heeft
gehouden, dan zou ik het Dewi moeten noemen. Bij no. 109 zie ik inde
geopende borsten eene aanduiding van <j\ i als godin des overvloeds; no. 110
komt behalve de borsten met het vorige nummer overeen en daar no. 111
in elke achterhand eene korenaar houdt, moet ook daar weer f.an de godin des
overvloeds gedacht worden.
Overigens wordt gaarne erkend, dat de bepaling dezer vier beelden tamelijk
onzeker is en het is volstrekt niet onmogelijk, dat wij hier met Qakti’s
van Dhyani-Boeddha’s of Bodhisatwa’s te doen hebben.
108. Lakshmi o f Ori. Zittende op een hoog lotuskussen, waaronder
eene platte steenplaat. Geene oepawita maar het zoogenaamde
vrouwensnoer (zie pag. 2). Vier armen, de rechterachterhand
is afgebroken, de linkerachterhand houdt eene groote geopende
lotusbloem met korten steel; de voorhanden liggen ledig in den
C1) Voorstellingen van Saraswati, de Cakti van Hrah ma, worden niet in de verzameling
aangetroffen.