
te toonen dat alles naar den eiscli is afgeloopen, terwijl aan het slot bijwijlen
de persoon die het stuk geschreven heeft, ter waarmerking van de
echtheid ervan, zich met name noemt.
Slechts éénmaal (zie de verzameling beelden no. 357, een stuk dat uit
Qaka 1365 dagteekent) trof ik, zooals t. a. p. werd aangegeven, een symbolische
voorstelling aan van de schier altijd in woorden uitgedrukte formule
//zooals als zon en maaD het aardrijk verlichten” enz.
Behoudens inscriptien op steen (en op koper) van een inhoud als juist is
aangegeven, vindt men er nog eenige, doch weinige, waarvan de legende
van anderen aard is. No. 2!'-d en no. 4 bijv. zijn inscriptien gemaakt en opgesteld
ter eere van den een of den anderen vorst; no. 11 geeft een kleine
tempelinventaris, en no. 13 is een eigenlijk gezegd brandsteentje,
zooals boven bl. 327 noot reeds is duidelijk gemaakt. Een paar steenen zijn
zoo zeer beschadigd dat ik ze, zelfs gedeeltelijk, niet meër kan ontcijferen;
bij anderen is dit mij door de onduidelijkheid van het schrift of de onverstaanbaarheid
van de taal nog niet gelukt, bijv. no. 3, 8, 19, 24 en 53.
De no. 48, 49 en 32 geven een enkel jaartal, of een jaartal met slechts
eenige weinige woorden; dat doet ook no. 47. No. 52 draagt een geheimzinnige
legende, waarover gehandeld is in Not. Bat. Gen. XXIY, 114 waarnaar
verwezen wordt, en no. 31 ten slotte houd ik voor een copie-namaak uit
jongeren Hindu-tijd, zooals almede reeds is aangestipt.
In den thans volgenden inventaris zijn de steenen, die gedeeltelijk Sn
den grond staan en zeer groot zijn, genommerd naar hun standplaatsen.
Verplaatsing is zonder groote kosten niet mögelijk, en het geringe aantal
nommers maakt na de hier voorafgaande inleiding sorteering bij de opsomming
overbodig. Telkens is aangegeven de soort van schrift, en waar bekend
de plaats van afkomst. Voorzijde wordt genoemd dat gedeelte van
den steen waarop het begin of een voorafgaand gedeelte van een opschrift
wordt gevonden, en van hier uitgaande zijn de smaller zijden rechter- en
linkerzijde genoemd. Eenige steenen staan achterstevoren nl. no. 1, .9,
14, 16, 22, 23, en 40; wat bij eenigen toéval is, bij no. 1, 22 en 23
-zijn oorzaak hierin vindt, dat de (eigenlijke) voorzijde zoo goed als geheel
vernield is. De opgegeven maten, waarbij men in oog moet houden dat
het voetstuk, waar dat voorhanden is, ook als. het met den steen een stuk
uitmaakt, steeds afzonderlijk gemeten is, zijn; de hoogste hoogte, de hoogte
der smalle zijden, de grootste en de kleinste breedte zoowel van de breede vlakken
als van de smalle zijden. Waar de steen, zooals op Midden-Java gewoonlijk
het geval is, van onderen even breed is als van boven, wordt slechts één cijfer
genoemd. Het jaarcijfer is steeds vermeld zooals het op den steen staat;
en de equatie met de jaren onzer jaartelling is verkregen door daar 78
jaren bij te tellen; men-vergete echter niet dat Qaka- jaren gewoonlijk geteld
worden naar het voorafgaande, reeds afgeloopen jaar, en dus de nadere,
hier niet vermelde datum valt in het jaar daaraanvolgende, naar onze
jaartelling gerekend telkens in een jonger jaar. Ook bij de opschriften
waar niet uitdrukkelijk gesproken wordt van gakawarsalita, maar slechts van
sakakala of iets dergelijks, zal dit moeten gelden. De reden waarom
niet bij alle no.’s een kleine inhoudsopgave te vinden is, is dat zij nog
niet alle zijn onderzocht of ontcijferd.
De opgave van de steensoort heb ik te danken aan J)r. R. D. M.
Verbeek, die tevens de welwillendheid had de thans nog volgende opmerkingen
van algemeenen aard te verstrekken.
,,De beelden en beschreven steenen uit de Hinduperiode op Java zijn
bijna uitsluitend vervaardigd van jonge en oudere vulkanische gesteenten.
Slechts zelden is van kalksteen of zandsteen gebruik gemaakt.
„Voor sommige beelden, vooral voor de fraaie Buddha-beelden, heeft men
dikwijls zeer fijne, harde, onverweerde soorten uitgekozen; maar voor het
grootste aantal der beelden, en vooral voor de beschreven steenen, heeft
men bij voorkeur die soorten uitgezocht, welke door de een of andere oorzaak
zachter waren, dan de zooeven genoemde onverweerde soorten, omdat
zij zooveel makkelijker te bewerken zijn. De poreuse en de half verweerde
soorten van andesiet en bazalt, benevens de brecciën en tuffen dezer gesteenten,
spelen daarom de hoofdrol.
„De naam ;,andesiet” is voor de Javaansche gesteenten te verkiezen boven
den anderen van „trachiet”, en is door de geologen ook reeds lang voor
hen in .gebruik. De familie der trachietgesteenten wordt namelijk in twee
hoofdgroepen verdeeld, naar de veldspaatsoort, die zij bevatten. De sa-
nidien-bevattende, of sanidien-trachieten zijn de eigenlijke trachieten, de
plagioklaas-bevattende, of plagioklaas-trachieten, worden tegenwoordig algemeen
andesieten genoemd; en deze laatste vindt men bijna overal op Java,
terwijl de echte trachieten nagenoeg ontbreken. Treedt in een andesiet
belangrijke hoeveelheid van het mineraal „olivien” op, dan wordt het gesteente
bazalt genoemd.
„Zonder mikroskopisch onderzoek is het dikwijls moeielijk uit te maken,