
rug Geger Handjoewang, Tasik Malaja (Preanger Regentschappen),
Not. XV, 111, 142, 150. — Hoog 83, breed 58, dik 13.
Facsimile met gedeeltelijke verklaring door den Heer K. F. Holle,
Tijdschr. Ind. T. L. en Vk., XXIY, 586. De taal van het opschrift is
blijkbaar Soendaneesch.
27. Fragment (rechter bovenhoek) van een kleinen steen. Vaal
bruin. Verweerde andesiet. 10 Fragmentarische regels zeer klein
oud-Javaansch schrift van Midden-Java, hier en daar afgesleten.
Afkomst onbekend. — Hoog 44, breed 37, dik 13.
Nog niet ontcijferd, vermoedelijk een gedeelte van een prapasti.
28. Langwerpige opstaande steen met gewelfd boveneinde, waarop
grootendeels afgesleten lofwerk, en voetstuk, uit één steen. Licht
vaal bruin. Hoornblende-andesiet. Aan de eene zijde, die zoo goed
als geheel afgesleten is, sporen van een zeer lange inscriptie in Na-
gari-letters, waarvan slechts enkele op zich zelf staande karakters
niet zijn uitgewischt. Aan de andere zijde een legende in Oud-
Javaansche letters van Midden-Java, 50 regels. Ook op deze zijde
heeft de steen zeer geleden, ten gevolge waarvan het bovenste gedeelte
van het opschrift zoo goed als geheel onleesbaar is, en van
het middelste gedeelte slechts fragmenten zijn te ontcijferen. Afkomst
onbekend. — Hoog in het midden 112, aan de zijden 100;
breed van boven 51, van onderen 49; dik 19; voetstuk hoog 40,
breed 60 en 29.
Het opschrift in oud-Javaansche letters is opgesteld in zeer duister oud-
Javaansch, en geheel op maat, met talrijke fouten tegen de maat en de
juiste spelling, wellicht ook tegen de grammatica. Van enkele gedeelten
is vooralsnog zoo goed als niets te begrijpen. Naar het schijnt is het
gedeeltelijk een inscriptie ter eere van een vorst, gedeeltelijk een prapasti
die ten bate vaneen Qiwa-tempel (Qiwagvha) in Qaka 778 (wualunggunung
sangvnku ;=j A. D. 856) is uitgereikt.
29 Riviersteen. Vaal grijs. Andesiet. Eenigzins beschadigd. Drie
korte regels schrift van de type: opschriften van Astana (Kawali).
Afkomst onbekend. — Hoog 51, breed 33, dik 16.
De taal is jong Javaansch, want het opschrift geeft te lezen (ff) abut ma-
hisa hireng, waarin wicihisa, een titel is, men vergelijke lembu, munding enz.
30 Klein fraai gebeeldhouwd steentje met voetstuk, uit één steen.
Aan de zijden lofwerk van bloemen. Vaal. Andesiet tuf. Zeer
beschadigd. Oud-Javaansch schrift van Midden-Java op ééne zijde,
18 regels, waarvan schier niets meer te ontcijferen is, en dito
drie op de voorzijde van het voetstuk. Volgens Tijdschr. Ind. T.,
L. en Vk., X, 307; Not., H, 185 af komstig uit de Banjoemas, blijkens
brieven en afteekening van de Pangonan op den Dieng. Vgl.
Tijdschr. Ind. T.. L. en Vk., XXIII, 43. — Hoog in het midden
53, aan de zijde 47; breed 32; dik van boven 10, van onderen
11; voetstuk hoog 26, breed 42 en 23.
Begint om namagqiw&ya.
31. Klein steentje met dakvormig boveneinde, van onderen sterk
inspringend, met voetstuk uit één stuk steen. Donker vaal. 11
Regels schrift overeenkomend met dat van den steen van Adoman
(Merbaboe) op de voorzijde, en eenige worden op de achterzijde.
Afkomstig van den Lawoe (Tadji, Poerwadadi, Madioen), een tijdlang
bewaard geweest in de controleurswoning te Poerwadadi. — Hoog
in het midden 76, aan de zijden 58; breed van boven 69, van onderen
43; dik van boven 11, van onderen 11; voetstuk hoog 9,
hreed 65 en 26.
Geeft het jaartal Qaka 1' 26 ( =1 A. D. 1204), doch taal en spelling beletten
te gelooven dat dit opschrift met de daad van dien tijd, in dezen vorm, kan
dagteekenen. Op de ruggezijde leest men tinulad („gecopieerd”) en dxwya
hadji (.koningsgoed”).
32. Kleine vierkant opstaande steen, aan de voorzijde van boven
met ronde hoeken. Yaal grijs. Andesiet-tuf. Op de voorzijde drie korte
regels in Soekoe-schrift, reliefletters op een verdiept vlak in een verheven
rand. Afkomstig uit Soerabaja.— Hoog 55, breed 35, dik 18.