
mer behoort en in alles daarmede overeenkomt, behalve dat de
sterk ontwikkelde borsten de vrouw aanwijzen en dat de oepawita
niet van den linkerschouder naar beneden gaat, maar van uit het
midden van het halssnoer begint. Hoog 35. — Gevonden met
No. 253.
255. God met (Jakti. (?). Groep van drie monsterachtige figuren.
De hoofdpersoon, met uitpuilende oogen, geopenden mond en
groote slagtanden, is gezeten op eene menschelijke figuur met een
gelijksoortig gelaat, die neergeknield schijnt te zijn en van voren
met de ellebogen op den grond steunt. In den linkerarm der hoofdfiguur
ligt eene vrouw, met een gelaat van eenigszins menschelijker
vorm. Het materiaal is gebakken klei van zeer ruwe bewerking en de
voorstelling herinnert aan de afbeeldingen, die wij op plaat 101
van Moor’s Hindoe Pantheon zien. Misschien is het eene voorstelling
van Kala met Kali, waarbij dan de drager den tijger zou
moeten verbeelden. Hoog 40.
b. Onbekende beelden van gewoon type. De beelden dezer groep
komen in het algemeen, wat karakter en stijl betreft, overeen met hetgeen
boven beschreven is. Die, waarmede dit het meest het geval is, zijn
zekerlijk afbeeldingen van verschillende^ góden en andere figuren uit het
pantheon der Indiërs, die wel te bepalen zouden zijn, als wij ze in situ
hadden aangetroffen, maar die, nu wij hunne herkomst niet of niet nauwkeurig
genoeg kennen, uit gebrek aan de gewone kenmerken niet of niet
met voldoende zekerheid kunnen worden bestemd. Zoo is het b. v zeer
waarschijnlijk, dat sommige, met name die welke de rozet in de handen
hebben of den lotus op zij b , eenvoudige voorstellingen van Qiwa en vanBo-
dhisatwa’s zijn, die vaak met geen ander kenmerk afgebeeld worden.
Waar eenige aanwijzing van dien aard bestaat om aan de eene of
andere godheid te denken, zal ik het wagen dit telkens ter plaatse te
vermelden. De laatste beelden van deze reeks naderen eenigszins tot de
derde onderafdeeling der geheele groep, maar de overgang is geleidelijk
en de grens niet gemakkelijk te trekken.
256. Onbekend beeld [gewoon type] 1 1 Buitengewoon fraai en (i)
( i) Men vindt in dit beeld op merkwaardige wijze de attributen van Ciwa en Wishmet
zeer rijke versieringen. Vier handen: op den wijsvinger van
de rechterachterhand eene schelp, omgeven door een stralenkrans,
op denzelfden vinger van de linkerachterhand een plat voorwerp
met drie vlammen er op, waarschijnlijk eene zinnebeeldige voor
stelling van den drietand. De rechtervoorband voor de borst met
noe vereenigd. Het doodshoofd met halve maan in het hoofdtooisel en de vlammende
drietand wijzen op den eersten, terwijl de schelp, de knots en de twee vrouwen^meer
aan den tweeden doen denken; aan Wishnoe namelijk wordt soms, behalve Lakshmi, nog
eene tweede vrouw, Satyawama genoemd, toegekend.
Het verdient echter opmerking, dat no. 104, Ciwa als Ardbanhri voorstellende, op gelijke
wijze schelp en knots draagt.
Wellicht hebben we hier te doen met een der vele pogingen om den strijd over den
voorrang tusschen Ciwa en Wishnoe op té lossen, door beiden te vereenzelvigen, door
aan den een ook de attributen van den ander te geven.
He volgende aanhaling uit Dowson’s Classical dictionary of Hindu mythology, pag.
297, moge tot verduidelijking dienen: »In the Bamaya«a Siva is a great god, but
the references to him have more of the idea of a personal god than of a supreme divinity.
He is represented as fighting with Vish»u and as receiving worship with
Brahma, Vishnu and Indra, but he acknowledges the divinity of R&ma and holds aless
exalted position than Vishnu. The Mahdbhdrata also gives Vishnu or Krishna the highest
honour upon the whole. But it has many passages in which Siva occupies the
supreme place and receives the homage and worship of Vishnu and Krishna. »Maha*
deva it says, -is an all-pervading god yet is nowhere seen; he is the creator and the
lord of Brahma, Vishnu and Indra, whom the gods, from Brahma to the Puachas,
worship.” The rival claims of Siva and Vishnu to supremacy are clearly displayed in
this poem, and many of those powers and attributes are ascribed to them, which were
afterwards so widely developed in the Puranas. Attempts also are made to reconcile
their conflicting claims by representing Siva and Vishnu, Siva and Krishna, to be one,
or, as it is expressed at a later time in the Hari-vansa, there is »no difference between Siva
who exist in the form of Vishnu, and Vishnu who exists in the form of Siva.’
Tusschen de Hindoes in den vreemde moest natuurlijk, ook in het belang hunner
gezamenlijke veiligheid, een onderlinge band bestaan, die voor onverdraagzaamheid tusschen
verschillende secten weinig plaats liet en ligt heeft kunnen leiden tot een compromis
in-bovenstaanden zin, waarvan het denkbeeld hun reeds uit het moederland niet
vreemd was.
Ik ben geneigd dit beeld dan te houden voor een yiwa met attributen van Wishnoe,
zoowel op grond der overeenkomst met no. 104, alsook omdat het vrouwelijke pendant
no. 256« op zich zelve als Oema of Parvaü zou moeten beschouwd worden en eene
plaats vinden in groep VII, met het eerste nummer waarvan, 113, het geheel overeenkomt.
Ik heb dit beeld (no. 256«) dan ook alleen daarom hier geplaatst, omdat ik, het
onder de VIIc groep brengende, no. 256 als Ciwa had moeten geven, waartoe ik geene
voldoende zekerheid had.