
670. Onbekend beeld. Zittende op een zeer geschonden ovaal
kussen of voetstuk, met de beenen in dezelfde houding als het vorige
nummer. Versiering schijnbaar gewoon, maar alles zeer onduidelijk.
De rechterarm rust op de knie, terwijl de hand is afgebroken;
aan den linkerkant zijn twee benedenarmen, de eene hand omvat
de knie en de andere ligt in den schoot, met een niet te bepalen
voorwerp er in. Hoog 8.9.
671. ïd. Ovaal voetstuk, waaruit achter een boom (sëmbodja)
verrijst, terwijl vóór, met den rug tegen den boom, eene men-
schelijke figuur staat; deze figuur, van zeer slechte vormen, is op
de gewone wijze versierd en gekleed, alleen is het hoofdhaar op
eigenaardige wijze boven den kruin opgebonden. In de wanstaltig
groote handen, voor het lichaam, een ronde bak met vier bollen,
drie op den bodem en een daar boven op. Misschien eene offerande
aan een boom. Hoog 16.5.
672. Id. Zittend zonder voetstuk of kussen, en alleen van onder
voorzien van een uitsteeksel ter bevestiging in een zetel; beide
beenen hangen naar beneden. Op het hoofd een hooge hoed, in
den vorm van een afgeknotten kegel, met knop er op en eigenaardige
(onduidelijke) versiering aan de ooren. Gewone versiering.
Het beeld draagt het vrouwensnoer (zie pag. 2), maar de borsten
zijn niet ontwikkeld, zoodat het onzeker blijft of het eene vrouw of
een man moet voorstellen; ik ben geneigd het als eene vrouw te
beschouwen en het ontbreken der borsten toe te schrijven aan onvoldoende
vaardigheid van den kunstenaar, waarvan wij ook in de
andere deelen van het beeld voldoende bewijzen vinden. Op de
rechterdij staat een vogel van eigenaardigen vorm, op de linker
een kind met een pot in de handen, waaruit een stengel met twee
groote bloemen opschiet. De linkerhand van het beeld omvat het
kind en houdt tevens een tak met bladeren vast, die achter tegen
de bloemen van het kind aanligt; de rechterhand rust boven aan
de heup. Hoog 10.1.
673. Id. Twee vrouwelijke figuren, staande op een ovaal
kussen met langwerpig vierkant onderstuk. De hoofdfiguur, rechts,
staat met de rechterheup sterk 'uitgebogen en het bovenlijf ee-
nigszins naar den linkerkant overhellend. De voorstelling wijkt zeer van
de gewone af: boven het voorhoofd loopt een dubbele band, het
haar is naar achter gestreken en daar in eene groote schijf opgemaakt;
groote doorboorde schijven als oorringen ; driedubbel halssnoer met
op de borst afhangende lus; bovenarm- en polsbanden eneindelijk
eene lange broek. De rechterhand, eenigszins naar voren gebracht,
houdt een langwerpig, gebogen voorwerp; de linker rust op den
schouder der tweede figuur, die minder dan half zoo groot is dan
de eerste en overigens geheel daarmede overeenkomt; deze kleine
figuur heeft eveneens sterk ontwikkelde borsten en is dus geen k in d ,
maar waarschijnlijk eene dienares. Geheele hoogte met voetstuk
12.3, de hoofdfiguur 9.3 en de andere 4.3.
674. Onbekend beeld. Trouw, zittende op een metalen plaatje,
dat nog op eenig ander voorwerp schijnt bevestigd geweest te zijn.
Het rechterbeen ligt op de gewone wijze vóór het lichaam; het
linker is naar achteren gebracht, zoodat de knie op den grond rust.
Het hoofdhaar valt naar achter tot in den hals en boven op het
hoofd loopt een horizontale kring van haarkrullen, in het middelpunt
waarvan eene ronde kram uitsteekt, waarin nog de eerste schakel
van een vroegeren keten aanwezig is; groote schijven als oorbellen
, halssnoer, bovenarm- en polsbanden, kleeding niet te onderscheiden.
De borsten zijn bovenmatig groot en in den schoot ligt
een zuigend kind, dat met beide handen wordt vastgehouden. Dit
beeld wordt door Priederich, alleen op grond der groote borsten,
voor Bhawani (Parvati) gehouden, die grond is echter nauwelijks
voldoende te achten en ik zie er voorloopig niets anders in dan
een fantaisie-beeld, dat waarschijnlijk het bovenstuk een er hangende
lamp heeft uitgemaakt. Hoog 10.5.— Pr. 52. Djokjakarta.
675. Id. Trouw, zittende op een ovaal lotuskussen, dat op
een ander voorwerp schijnt bevestigd geweest te zijn. Op den
top van het hooge hoofdtooisel is een ring of oog en op zij eene hal