
(no. 41), misschien ook op Borneo (rotsopsekrift te Sanggau, Indische Bij, 3 WBb. 5o. het Soekoe-schrift, waarover men vergelijke de noot hij no. 357 boven
(no. 3 en 32; zie ook van de verzameling beelden, enz. no. 295, 357,
en 422). Nader aan het Oostelijk ond-Javaansch schrift staan no. 8 en 47
van de steenen; —
6o. oud-Javaansch schrift in een vorm in het bijzonder eigen aan de
Soendalanden (no. 26). Yan deze soort schrift kan als type gelden het
opschrift van Buitenzorg; —
en 7o. een vermoedelijk nog later uit het onder no. 6 genoemde schrift
ontwikkeld type, evenzoo uitsluitend in Soendasche landen aangetroifen, en
reeds bekend door de door den Heer van Kinsbeesgen (Indische oudheden
No. 56-59) photographisch afgebeelde opschriften van Kawali, no. 29.
Van de <West-Sumatraansche variatie van het Oostelijk oud-Javaansche
type voorkomende bijv. op den steen van Pagar Boejoeng (Yerh. Bat. Gen.
XXVI; Bijdr. T. L en Vk., IV, 98; 3e Volgr. VIII, 16, 188; 4e Vlgr,
I, 160: Not. Bat. Gen. XVI!, 125; XVIII 85) is geen vertegenwoordiger
voorhanden.
Gefigureerde oud-Javaansche letters, waarvan de oudste ons bekende voorbeelden
dagteekenen uit de 10e Qaka-eeuw, vindt men op no. 12, zooals
reeds boven in de noot bij no. 1150 is opgemerkt.
Het schrift van no. 24 is een fraai ouderwetsch nieuw-Javaansch, dat
van no. 42 is Tamil-Schrift.
Gewoonlijk is het schrift in den steen verdiept, alleen bij een paar steenen
(no. 3 en 32) en relief. Waar men een enkel jaartal vindt, is dit
laatste haast altijd het geval, zooals dan ook bij no. 48 en 49 beneden,
en bij vele stukken in de beelden verzameling.
Slechts enkele steenen zijn weinig geschonden, het meerendeel erg, andere
zijn slechts fragmentarisch voorhanden.
Van eenige is de plaats van afkomst niet bekend, bij andere twijfelachtig.
In de eerste jaren na de oprichting van het Genootschap heeft men
verzuimd geregeld aanteekening te houden van de nu zoo zeer verlangde,
maar ontbrekende gegevens. Eerst nadat Friederich en zijne tweede hand
de Heer H. Hoepermans hunne aandacht aan Java’s oudheid hebben geschonken
is daarin verbetering gekomen. Bij de straks bij ieder nommer
te vermelden opgaven van dezen aard is gebruik gemaakt van al wat door
de beide genoemde personen, en vérder door Dr. J. tan Limrurg Brouwer,
den Heer W. P. Guoeneveldt en Dr. A. B. Cohen Stuart mee-
rendeels in geschreven stukken te mijner kennisse is gekomen, Daarbij zijn
tevens geraadpleegd de gedrukte Notulen van de algemeene en bestuursvergaderingen
van het Bat. Gen. van K. en W. en zoover mij dit reeds
mogelijk was de verdere betrekkelijke gedrukte literatuur. Ook verschaften
mij nu en dan oude papieren van andere personen dan de genoemde
Heeren afkomstig, doch handelende over oudheden en opschriften, en in de
bibliotheek van het Genootschap bewaard, belangrijk licht. De geschreven
notulen, een zeer volumineuse en onhandelbare literatuur, konden door mij
met dit doel nog niet worden geraadpleegd.
De meeste der beschreven steenen van Java hebben een vorm dien wij,
onbekend met de bedoeling ervan en niet wetende wat de legenden te lezen
geven, onwillekeurig grafsteenen zouden noemen.
Het zijn groote platte, doch vrij dikke vierkante steenen met spits
dakvormig boveneinde, van boven gewoonlijk iets breeder dan beneden, soms
staande op een voetstuk dat enkele malen met den steen één stuk uitmaakt,
in andere gevallen een stuk steen op zich zelf is. In het laatste geval is
dan dat onderstuk aan de bovenzijde in het midden tot eene gewoonlijk
vierkante, vrij diepe kuil uitgehold, in welk gat de steen, die dan van onderen
zoo behouwen is dat het ondereinde als het ware een breede, dikke,
stevige pen vormt, met dat uitstekende gedeelte geplaatst staat, evenals
dit geschied is bij vele góden- en godinnenbeelden, die in tempels op
de zoogenaamde yoni’s zijn opgesteld ('). Zulk een voetstuk schijnt in de
( ’ ) Een yoni (dit is de gangbare naam bier in Ned- Indië) is een gewoonlijk vierkant
voetstuk met een opstaanden rand (zie boven pag. 113). Aan een der zijden bevindt
zich een holle tuit, waardoor het offerwater afvloeien kan, dat als een huldebewijs gesprenkeld
of gegoten wordt tegen of op het als personificatie of symbool den god of godin
vertegenwoordigende voorwerp van aanbidding, hetwelk op dat voetstuk geplaatst is, zoo
dat het zich onder aan dat voorwerp bevindende uitstekende penvormige gedeelte steekt
in de daarvoor gemaakte kuil of gat in het midden van het bovenvlak van dat
voetstuk [yoni). Op zulk een voetstuk staan behalve lingga’s godenbeelden en ook godinnenbeelden,
zelfs (in onzen archipel echter nog niet gevonden) kleine steenen afbeeldingen
van caitya's. Soms vindt men zulke voetstukken ingericht om er twee beelden naast
elkander op te plaatsen, dus met twee kuilen. Vo rts kan zulk een voetstuk geplaatst
zijn tegen of bevestigd in den muur van een tempelkamer, en alsdan is het natuurlijkerwijze
meer langwerpig, dan zuiver vierkant, zooals het geval is als zulk een voetstuk moet
dienen om een beeld te dragen, ergens in het midden van een vertrek geplaatst. Het
ligt voor de hand dat in de verzameling van het Genootschap (zie boven bl. 112 vlgg.)
bepaaldelijk de vierkante vorm vertegenwoordigd is, want de y o n i\ met twee kuilen zijn
23,