
Dit nummer is geen eigenlijke lingga als symbool van Qiwa, maar
alleen een der obscoene voorstellingen, waardoor de Wishnoe-tempels
ook van den tegenwoordigen tijd zich kenmerken en dit gevoelen wordt
versterkt doordien de vindplaats Soekoeh de duidelijkste sporen van
Wishnoe-dienst vertoont. — No. 353 heeft waarschijnlijk dezelfde be-
teekenis, maar daar de vindplaats niet bekend is, durf ik op deze
gissing niet verder doorgaan.
358. Lingga (?). Lange vierkante steen, onregelmatig bekapt
en aan het eene uiteinde iets kleiner ter bevestiging in den grond.
Lang 7 1 .— Not. I. p. 24 c. Berg Boejoeh bij Garoet (Preanger).
359. Joni. In den vorm van een vierkant voetstuk , bestaande
uit een grond- en topvlak van dezelfde afmetingen en met inspringende
zijden, die aan de hoeken met pilasters versierd zijn; om het bowat
er aan inscriptien uit denzelfden tijd of ten. naastenbij denzelfden tijd voorhanden
is, rekening houdende met het verloop in de taal, dat zich in enkele jongere stukken
uit den Hindoetijd reeds kond doet (men zie slechts Cohen Stuabt’s Kawi oorkonden
No. IV en No. XXVII), met het verloop in schrift, en veeleer het schrift der kro-
paks van Midden-Java ter vergelijking moeten bezigen dan dat der inscriptien, hoewel ook
daaronder eenige zijn die, onder blijkbare toenadering tot het Soekoeh-schrift, eigenaardig
van het gewone oud-Javaansche schrift, zoowel van dat van Oost- als van dat van Mid-
den-Java, afwijken en bij de ontcijfering veel moeite geven. In de eerste plaats zullen
daarvoor in aanmerking komen: a een inscriptie van Panampikan, en b een tweede
(van Q,rigakakdla 1383) misschien van dezelfde plaats afkomstig, doch thans in het Museum
te vinden steen-opschrift, en e. a. Doch daarover behoeft hier ter plaatse niet
verder te worden uitgeweid.
Het jaarcijfer op den phallus is Qaka 1362.
Belangrijk is dat, zooals Rangga Warsita (1.1. bl. 67) reeds heeft doen opmerken, bij een der
legenden op dezen phallus een zon, een maan en een ster zijn afgebeeld, die dienst
doen als een symbolische voorstelling van de in zoovele oud-Javaansche inscriptien aangetroffen
formule kadi lawas sang hgang candraditga n sumuluh i ng trïblmwana-
maniala mangkana lawasanydmukti sangsAra (zoo lang als zon en maan het aardrijk
verlichten, zoolang zal hij rampspoed ondervinden, nl. die iets aan het in het voorafgaande
vermelde te kort doet of verandert), op dezelfde wijze als die formule in inscriptien van
Engelsch-Indië, waar zij niet uitdrukkelijk wordt vermeld, of ook wel waar zij zelf
voorkomt, wordt aangegeven, zie Bubnell, South-Indian Palaeography, 2d ed., 106.
De genoemde formule vindt 'men in woorden met kleine wijzigingen o. a. in Cohen
■Stuabt’s Kawi oorkonden No. 1 en No. II.
B.
venvlak loopt een rand van circa drie duim hoog en in het midden
er van is een diep rond gat, van 34 middelijn, waarin de lingga
gestaan heeft. Aan eene der zijden is een tuit die op een slangenkop
(naga) rust; op het linkerzij vlak eene gedrochtelijke men-
schelijke figuur met drakenkop, het rechterzij vlak en achtervlak
versierd met eene rozet. Top en grondvlak 69 vierkant; hoogte 50.
360. Joni. Yan denzelfden vorm als het vorige nummer maar
met vierkant gat voor den lingga, de tuit gesteund door een na-
gakop, aan de andere zijden geene verdere versierselen. Yierkant
57; hoogte 59. — Tijdschrift X II pag. 585. Soerabaja.
361. Id. als voren. Het eenige exemplaar der verzameling dat
met bijbehoorenden lingga is gevonden. De joni is 75 in het vierkant
en 64 hoog; het gat voor den lingga loopt tot aan het ondervlak
door en is zoo groot, dat deze daarin geheel verzinkt, het is
dus waarschijnlijk dat dit gat met aarde gevuld werd en de lingga
daarin geplaatst. Waarom men zich echter de nuttelooze moeite
gegeven heeft om dit gat tot onder toe uit te houwen, blijft onverklaarbaar,
tenzij het ten doel had het plengwater daardoor naar de
aarde af te voeren. De bijbehoorende lingga heeft den gewonen vorm,
is van onder 22 in het vierkant en 62 hoog. — Not. 1878 p.
59. Tjiringin.
362. Id. als voren; onder de tuit geen nagakop en de zijden
versierd met lijstwerk. Yierkant 49. Hoog 47.
363. Id. als voren. Yierkant 52, hoog 49. — Herkomst als
no. 360.
364. Id. als voren. Het gat voor den lingga is vierkant, naar
beneden iets nauwer en bestaat bijna de geheele ruimte van het
bovenvlak, zoodat slechts dunne zijwanden overblijven. Yierkant
45, hoog 41. — Collectie Scheepmaker.
365 en 366. ld. als voren. De tuit afgebroken. Respectievelijk
vierkant 41 en 39 , hoog 36 en 34. — Not. 1863 pag. 71. Modjokerto.