
bouwheer van het heelal, de beschermer van geleerdheid, kunst en
handwerk en van hen die deze beoefenen. Het is niet zeker of deze Bo-
dhisatwa geheel en al een denkbeeldig wezen i s , dan wel of hij
zijn ontstaan te danken heeft aan vergoding van d.en gelijknamigen
apostel van het Boeddhisme in Nepal, die in elk geval vaak met
hem verward wordt.
Het beeld is gezeten op een lötuskussen, mét achterstuk en
glorie. Gewone, zeer rijke versiering, waaronder eene lang afhangende
oepawita, uit vijf rijen koralen bestaande.
In de rechterhand een opgeheven recht zwaard, dat achter het
hoofd loopt; de linkerhand gesloten voor het middel, met eene
vierkante opening, waarin een thans ontbrekend voorwerp is gestoken
geweest, vermoedelijk een boek op lontarbladen (zie BhagvanlaL,
no. 19). Aan weerskanten van het beeld rijzen tegen het achterstuk
lotusplantcn op, terwijl eveneens daartegen de hoofdfiguur viermalen
in hautrelief herhaald is , met welke beteekenis, is niet bekend.
Op hek beeld komen twee Sanscrit-inscripties voor; eene kortere
aan den voorkant boven de glorie en eene lange achter op het
achterstuk, van welke eerst door P riederich (Zeitschrift der Deut.
Morgenl. Gesell. in loc. cit.) en vervolgens door Dr. K ern (Notulen
6 Juli 1880 1VA) vertalingen zijn bekend gemaakt.
Uit deze inscriptiën blijkt dat dit beeld, met den tempel, waarin
het geplaatst is geweest, in het jaar van Oaka 1:265 (A. D.
1643) zijn vervaardigd op last van een vasal ,der Javaansche vorstin
der -streek en daar de naam van dezen vasal, Aditya Warmseum
te Berlijn bevindt. Volgens 'Fr i e d e k i c h (Zcitsclirift der Deutscheu Morgenlandisclien
Gesellscliaft XVIII, 494) is dit beeld door den Raad van Indië; N. E ngelhard, genomen
uit een ouden Javaanscheu tempel (niet nader aangeduid), vervolgens is het gezonden
naar een buiten te Zuidlaren in Drenthe, van daar is het overgegaan in de handen v:.n
den heer DE B o e k , eigenaar van den Bazar bij den Haag en deze schijnt het aan het
Berlijnsehe museum verkocht te hebben. Dit afgietsel hebben wij te danken aan Dr.
A. B a s t i a n , hoogleeraar en directeur van het museum, die ons het in ruil voor eenige
ethnologische voorwerpen toezegde, toen hij in 1879 Batavia bezocht. Het zou ondankbaar
wezen aan genoemde inrichting,- die ons bereidwillig eene volkomenereproductie
van dit schoone beeld afstond, het bezit er van te misgunnen, maar toch denkt men er
met leedwezen aan, dat dit buitengewoon fraaie en eenige stuk voor Nederland verloren
is gegaan.
man, ook voorkomt in de gelijktijdige Boeddhistische inscripties
van Pajerroejong op Swmatra, stelt Dr. Kern de zeer waaischijnlijke
gissing, dat in heide stukken dezelfde persoon, namelijk het
hoofd eener Javaansche kolonie op Sumatra, bedoeld wordt. Hoog
107.
247. Awalokitegwara of Padmapa.nl, bij de noordelijke Boeddhisten
de zoon van den Dhyani-Boeddha Amitabha, de schepper van
den tegenwoordigen kosmos, de beschermer van góden en men-
schen, de eigenlijke regeerder der wereld en op grond van dit alles
eene algemeen en veel vereerde godheid. Het beeld staat op
een ruw vierkant stuk steeu, dat uiet als voetstuk, maar tot bevestiging
iu een zoodanig moet gediend hebben. Geen achterstuk
of glorie. Het hoofd is versierd met diadeem en hoog hoofdtooisel,
in dit laatste aan den voorkant eene nis met een zittend
beeld van Amitabha er in ; de oepawita is alleen door twee strepen
aangegeven en om het midden loopt een eenvoudige sjerp, die
het kleedje vasthoudt; alle andere versierselen ontbreken. Tier
armen, waarvan drie zijn afgebroken; alleen de linkerach ter hand
is overgebleven en houdt een langwerpig voorwerp, dat op den
schouder rust. Op de linkerheup en de rechterdij zijn afgebroken
uitsteeksels zichtbaar, die vermoedelijk gestrekt hebben tot
steunsels voor de andere handen of de attributen daarin.
Het is niet geheel zeker of dit beeld inderdaad den genoemden
Bodhisatwa voorstelt; het voornaamste kenmerk, waarop de bestemming
berust, is het Amitabha-beeldje in het hoofdtooisel, maar gelijk
wij later bij de metalen heelden zien zullen, komt dit ook bij
Qiwa voor. Verg. echter no. 626«. Hoog 207. — Not. 1865 p.
11. Moesi Oeloe (Palembang).
248. Id. Afgebroken kop met diadeem en hoog hoofdtooisel,
waarin drie nissen, één voor en twee op zij , in elke waarvan een zittend
beeld van Amitabha. Deze vermenigvuldiging der beelden in
het hoofdtooisel is mij niet van elders bekend. Hoog 30. — Not. 1880
p. 47 m. Atjeh.