
229. Boeddha (Eatuasambhawa). Zittende op een lotuskussen,
het hoofd is geheel kaal en zonder uitwas (oeshnisha), ook het
voorhoofdsmerk ontbreekt. Aan den voorkant van het lotuskussen
afhangende krullen van sjerp of kleed. Hoog 152.— Not. 1880
pag. 121. Kediri,
229«. Boeddha (Amitabha). Zittende op een lotuskussen met
achterstuk en daarboven uitstekende ovaal ronde glorie. Het voorhoofdsmerk
onduidelijk. Hoog 113.— Not. 1883 pag. 136.Moen-
tilan (Kadoe). -
230. Id. Zittende op een vierkant lotuskussen; het hoofd loopt
geleidelijk uit in eene spitse kruin. Yporhoofdsmerk onzeker.
Hoog 41.— Not. 1864 p. 230. Eawapoeloe (Soerabaja).
231. ld. Zittende op eene gewone steenplaat, het hoofd ontbreekt.
Hoog 45.— Herkomst als n°. 230.
232. Boeddha. Zittende op een ovaal lotuskussen; de voorarmen
zijn afgebroken, maar het schijnt dat de beide handen voor
de borst werden gehouden. Het hoofd ontbreekt. Hoog 6 1 .—
Soerabaja.
233. Id. (?) Alleen het hoofd en de borst; het verdere ontbreekt.
Het hoofd is aan de kruin geschonden, maar schijnt toch
plat te zijn geweest zonder het gewone, boven vermelde uitwas.
Yoorhoofdsmerk onduidelijk. Dit beeld heeft een achterstuk en
waarschijnlijk eene glorie gehad, waarvan nog stukken zijn overgebleven.
Het vraagteeken beduidt, dat het wel waarschijnlijk maar
niet zeker is, of dit wel een Boeddha-beeld is. Hoog 39. — Not.
1864 pag. 178. Pertibi (Tapanoeli, Sumatra’s Westkust).
234. Id. Afgebroken kop met een gedeelte eener groote, ovale
glorie. Op den top van het hoofduitwas eene ronde knop die
van boven spits uitloopt. Overblijfselen eener ovale glorie. Het
teeken op het voorhoofd ontbreekt. Hoog 33.— Not. 1864 p.
230. Eawapoeloe (Soerabaja).
235. Boeddha. Afgebroken kop van buitengewone grootte. Uitwas
midden op het hoofd met een rand van groote krullen omgeven
en verder glad. Yulkanische tuf. Hoog 5. — Palembang.
236—243. Id- Afgebroken koppen, geheel overeenkomende met
die der nummers 224—227 en zoo goed als zeker eveneens afkomstig
van Boroboedoer. Gemiddelde hoogte 30.
244. Id. Afgebroken kop, geheel gelijk aan de vorigen, alleen
staan de krullen, op het hoofduitwas niet in evenwijdige rijen >
maar loopen in een spiraal naar boven. Of dit eene bijzondere be-
teekenis heeft, dan wel een gril van den beeldhouwer is, durf ik
niet bepalen. Hoog 30. — Vermoedelijk van Boroboedoer.
245. Id. Afgebroken kop met een cirkeltje als voorhoofdsmerk.
Haar als de Boroboedoer-koppen. Hoog 20.
b. Bodhisatwa’s. Terwijl de vorm van het Boeddhisme, dat wij hier
hebben leeren kennen, en de groote verbreiding daarvan, menigvuldige voorstellingen
van Bodhisatwa’s zouden doen verwachten, telt de verzameling
mét zekerheid slechts één beeld van dien aard, wat echter geheel aan toevallige
omstandigheden toe te schrijven is. Daar bovendien, gelijk Boroboedoer
ons leert, de Bodhisatwa’s hier niet steeds met al de boven vermelde
kenteekenen werden afgebeeld, is het zoo goed als zeker, dat onder
de nummers 2 6 0—283 meerdere dezer Bodhisatwa’s schuilen, vooral Awa-
lokiteQwara of Padmapaui, die ook elders veelal met eene lotusbloem als
eenig kenmerk wordt afgebeeld. Bij de metalen beelden is de verzameling
in dit opzicht rijker. ( * *)
246. Mandjoegri, (2) de verpersoonlijking der wijsheid, de
( J) Beelden van de Boeddhistische 9akti’$ of tara/s kunnen evenmin worden aangewezen,
maar zullen, gelijk reeds op pag. 41 en 43 werd vermeld, wel onder de daar beschrevene te
vinden en wellicht later te herkennen zijn. Ook in de groep X II kan men naar beelden
van dezen aard zoeken.
(*) Dit is een afgietsel in gips van een origineel, dat zich in het ethnologisch mu