
op de knie met den rug naar boven, de linkervoorliand op de
andere knie, naar boven geopend. Slang als oepawita en halve
maan met doodshoofd in liet hoofdtooisel. Op het bidsnoer, den
waaier en in de geopende linkervporhand rozetten, waardoor het
eerste een eigenaardigen vorm krijgt, ongeveer gqlijk aan liet bidsnoer
bij no. 5. Op het voorhoofd een staand ovaal, zijnde het derde oog
van Qiwa. Hoog 108. — I r 114. Nabijheid van Boro-boedoer.
24. Qiwa als Mahadewa. Zittend op lotuskussen. Vier armen;
in de achterhanden bidsnoer (geschonden), en vliegenwaaier als bij
no. 28; de rechtervoorband afgebroken, de linkervoorhand in den
schoot met palm naar boven. Een rozet op den rechterschouder, één op
den waaier en twee boven den rozekrans. Op,do glorie, achter
het hoofd, is een spits bladvormig versiersel uitgebeiteld. Slang als
oepawita, in het hoofdtooisel halve maan met doodshoofd. Derde
oog op het voorhoofd. Hcog 107.—- Diëng.
25. Id. Zittend op lotuskussen. Vier armen; in de achterbanden
bidsnoer "en vliegenwaaier met rozet er op als bij
n°. 24; de voorhanden naar boven geopend in den schoot, de rechter
op de linker en in de handpalm de rozet. Slang als oepawita, halve
maan met doodshoofd in het hooofdtooisel. — Geen band onder de
borst. Hoog 55. — Er. 108. Pekaiongan.
26. Id. Zittend op lotuskussen. Vier armen; in de achterhanden
bidsnoer (zeer geschonden en waarvan alleen de rozet nog zichtbaar
is) en vliegenwaaier met rozet er op even 'als bij n°. 25. De voorhanden
in den schoot als bij n \ 25 , maar verdei; onduidelijk. Slang
als oepawita; het hoofdtooisel is zwaar geschonden. Hoog 56.
Pr. 109. Samarang.
27. Id. Zittend op lotuêkussen, zonder de gewone glorie tegen
het achterstuk. Vier armen; -in de achterhanden bidsnoer en vliegenwaaier
en de voorhanden in den schoot, alles even als bij
n°. 26. Slang als oepawita; in het hqofdtooisel halve maan met doodshoofd;
geen band onder de borst. Hoog 47.5. ^ -E r. 107. Samarang;
28. (jüwa als MaMdewa. Slecht bewerkt beeld, zittend op lotuskussen;
twee breede oepawita’s, de eene kort en strak, de andere
in bochten laag afhangend. Vier armen; in de achterhanden
rechts het bidsnoer en links de vliegenwaaier; de voorhanden
(onduidelijk) rusten op de beenen. Knevel en kinbaard; het hoofdhaar
hoog opgebonden. Hoog 39. — Collectie Scheepmaker.
29. Id. Zittend op lotuskussen. Slang als oepawita. Vier armen;
in de achterhanden rechts het bidsnoer en links de vliegenwaaier;
de voorhanden geopend op de knieën met een onduidelijk
voorwerp er in. Onder het lotuskussen is eene vierkante pen uitgespaard,
waarmede het beeld thans in een houten voetstuk is bevestigd.
Hoog, zonder de pen, 50. — Collectie Scheepmaker.
30. Id. Staande op eéne eenvoudige steenplaat. Vier armen ;
in de achterhanden rechts het bidsnoer en links de vliegenwaaier;
de voorhanden in elkaar voor het lijf, maar zeer geschonden.
Slang als oepawita; in het hoofdtooisel de halve maan met doodshoofd,
het laatste zeer onduidelijk. Het band onder de borst ontbreekt,
Hoog 4 4 .— Er. 118. Bedjo in Ledok (Bagelen).
31. Id. Staande op lotuskussen. Vier armen. In de rechterach-
terhand bidsnoer met rozet er in , de linkerachterhand is afgebroken;
de voorhanden voor het lijf: de linker met de palm naar boven,
de rechter iets hooger, naar voren geopend met de vingers naar boven.
Het voetstuk is gebroken en het geheele beeld zwaar afgesleten
en onduidelijk. Hoog 3 3 .— Er. 119. Bedjo in Ledok (Bagelen).
32. Id. Staande op lotuskussen; om de glorie een versierde
rand. Vier armen; de rechterachterhand afgebroken, in de linkerachterhand'de
vliegenwaaier; de voorhanden voor het lijf in dezelfde
houding- als no. 31, maar met het bidsnoer er in. Slang
als oepawita; in het hoofdtooisel de halve maan met het doodshoofd ;
de band onder de borst ontbreekt. Hoog 90. — Magelang.
33. Id. Staande op eenvoudige steenplaat, als lotuskussen inge