
den en daardoor niet geheel duidelijk). Wie door deze figuur wordt
voorgesteld, is niet met zekerheid te zeggen; in de eerste plaats
moet men denken aan karttikeya, die, even als Ganega, ge woon lijk
Parvati s zoon genoemd wordt. Als krijgsgod zouden hem naar
onze begrippen hamer en vaandel uitstekend passen, maar mij zijn
deze voorwerpen niet als attributen van Karttikeya bekend. Ik vind
echter in de //Oatalogue and handbook of the archeological collections
in the Indian Museum of Oalcutta by John Anderson, M. D.”
Part I I p. 349 de volgende beschrijving van dezen god: //The
figure of Karttikeya is standing beside a peacock, the cognisance
of this deity, who holds a long spear in his left hand, to which
a piece of cloth is tied as an ornament, immediately below the
head or point of the spear” . Het is mogelijk dat dit ornament
ook reeds eene vlag moet voorstellen en daardoor zou mijne gissing,
dat de figuurKarttikeya voorstelt, voldoende bevestigd zijn. Misschien
moet men uit het ontbreken van achterstuk en glorie, die bij
Ganega wel voorkomen, besluiten dat men hier niet met eene godheid
van Karttikeya’s rang te doen heeft, maar daartegenover
staat, dat Ganega hier algemeen vereerd werd, terwijl Karttikeya
zelden afgebeeld is (zie onder IX), zoodat ook daaruit kan verklaard
worden, dat hem hier minder eer gegeven is. Het is echter mogelijk,
dat deze figuur slechts een dienaar voorstelt, want volgens
sommige verhalen is alleen Ganega de zoon van Parvati, zoodat
Karttikeya niet noodwendig tot de groep behoort. Hoog 106. —
Collectie Scheepmaker.
b. Doerga. In dezen vorm wordt de godin voorgesteld als strijdende
met het kwaad in de gestalte van een daemon (asoera), die de gedaante
van een buffel (mahisha) heeft aangenomen om zich door de vlucht te redden
en daarnaar Mahishasoera genoemd wordt. De godin, voorzien van 8
(tweemaal ook 10 en eens 4 armen), waarin zij allerlei wapenen
houdt, staat op den rug van den buffel, die neervalt of reeds ligt; de nek
van den buffel is zwaar gewond of geheel afgehouwen en uit die wonde
springt de daemon te voorschijn als een klein zwaar gebouwd man, meestal
met een knevel, gekleed met een korten doek die tusschen de beenen
samengebonden is en voorzien van eenige eenvoudige versierselen als arm-,
pols- en enkelringen en halssnoer. Het eene been (soms ook beide beenen)
is nog in het lichaam van den buffel en hij is gèwapend met schild en
kort zwaard, waarmede hij zich tracht te verweren; soms echter heeft hij,
waarschijnlijk ten gevolge der onbekwaamheid van den beeld bouwer, eene
geheel lijdelijke houding. De buffel waarop Doerga staat, ligt gewoonlijk
met den kop naar den linkerkant en meestal heeft zij dan in de rechter-
voorhand den staart van het dier en met de linkervoorhand het lange hoofdhaar
van den damon gegrepen. De godin is op de gewone wijze versierd
en gekleed en draagt het vrouwensnoer ( ‘); meestal staat zij met
de lenden naar eenen kant uitgebogen en de knie van het tegenovergestelde
been vooruitgebracht, waardoor, zooals wij boven oij Qiwa gezien hebben,
eene actieve houding wordt aangegeven, maar enkele keeren is hare houding
ook onbewegelijk en rustig. De buffel ligt op egne platte steenplaat
als voetstuk en achter de godin verrijst het gewone achterstuk met de glorie.
127. Doerga. Om, liet lijf eene slang als gordel, waarvan de
kop links en de staart rechts afhangt. In het hoofdtooisel het
doodshoofd met de halve maan er onder. In de rechterhanden,
van boven beginnende, de tjakra (op de punt van den wijsvinger),
een kort zwaard (op de punt van den wijsvinger), drietand, waarvan
de punten reeds geheel in het lichaam van den buffel zijn gedrongen,
en de staart van den buffel; de bovenste linkerhand is afgebroken en
de volgende houden den olifantshaak, een schild en het lange hoofdhaar
van den daemon. Hoog 135. — Pr. 126. Nabijheid van Boroboedoer.
128. Id. In de rechterhanden tjakra, pijl, kort zwaard en staart
van den buffel; in de linkerhanden schelp, boog, en schild, terwijl
dè voorhand ledig naast het lijf hangt. Tegen het achterstuk geene
glorie. Hoog 84. — Pr. 130.
129. Id. In de rechterhanden tjakra, pijl, zwaard en staart van
den buffel; in de linkerhanden schelp en boog, terwijl de twee volgende
het hoofdhaar van den daemon hebben gegrepen; de laatste
schijnt ongewapend te zijn. Tegen het achterstuk geene glorie. Hoog
76.5. — Pr. 127. Samarang.
C1) Dit zoogenaamde vrouwensnoer (zie pag. 2) is ook in Hindostan bekend, zieb. v.
A n d e r s o m Cataiogue of tbe Indian museum of Calcutta, part. 1. pag. .47.