
 
		zeker  overeenkomstig was.  Da  Geschiedschrijvers  dier  dagen  zeggen  van  hem,  
 dat  geen Keizer  sederi  Karel  den Grooten  zoo  krachtig  geregeerd  heeft ;  en'een  
 hunner  besluit met  de woorden:  »Men  stelt zieh  aan  de  verdenking van vleijerij  
 bloot,  als men  verhalen wil,  hoe  grootmoedig,  hoe standvastig, hoe onverschrok-  
 ken,  hoe  ernstig  tegen  de  misdadigers,  hoe  goed jegens  de  burgers ,-hoe  hard  
 tegen  de  vijanden,  hoe  onvermoeid  en  ijverig  hij  in  zaken  geweest  is , wanneer  
 het  welzijn  des  Rijks  het  eischte. n 
 En  zoo was  inderdaad  zijne  wijze  van  regeren;  veel  over  het  hoofd  ziende  èn  
 ligt  te  bevredigen  in  zaken  van  minder  aanbelang,  maar  onbewegèlijk  wanneer  
 gewigtige  belangen  in  het  spei  waren;  goedig  en  bereid  om  te  vergeven,  wanneer  
 hij  berouw  bespeurde,  maar  zeer  streng  in  het  bestraffen,  wanneer  een  
 kwade wil  zieh  vertoonde;  rusteloos  in  zijne  pogingen  om  regt  en  orde te  hand-  
 haven,  de  verdrukten  te  beschermen,  den  overmoed  te  tüchtigen. 
 Dadelijk  na  het  eindigen  zijner  eerste  bezigheden  te Aken  ving hij zijne toch-  
 ten  aan  door  de  verschillende  gouwen  des  Rijks  om  zieh  aan  de  volken  te  ver-  
 toonen  en  hunne  hulde  te  ontvangen.  Nog  in  den  herfst  van  1024  (1)  gitìg  
 hij  over  Luik  en  Nijmegen  (bij  welke  gelegenheid  hij  misschien  ook  Utrecht  
 bezocht heeft,  hoewel  de Geschiedschrijvers  zulks  niet  vermelden)  naar Saksen ;  
 die belangrijke  Provincie  des  Rijks,  en  vierde Kersmis  te Minden.  Daarna  bezocht  
 hij  de  Bisschoppelijke  zetels  van  Paderborn,  Hildesheim,  Halberstadt,  
 Maagdenburg  en  Merseburg,  en  ging  door  Thüringen  naar Beijeren èn Zwaben,  
 vierde Paschen  te Augsburg  en  Pinksteren  te  Constanz.  Men  ziet,  het  reizen  
 ging  toen  minder  snel;  bij  den  veelal  afschuwelijken  toestand  der  wegén,  de  
 geheele middeleeuwen  door,  was  het  reizen  voor  beide  geslachten  bijkans  alleen  
 te  paard  mogelijk. 
 Overal  liet Koenraad  op  zijne  togten  den  indruk  van Koninklijke waardigheid  
 en  kracht  achter. 
 ’ (1)  Meinwebk,  Bisschop  van  Paderborn,  verhaalt  (C.  93),  dat  er  in  dit jaar  eene  
 Bijksvergadering  te  Hirschfeld  plaats  had,  waarop,  onder  anderen,  tegenwoordig  was  
 ■Thiedericus  Presoniae»,  die  geen  ander  gewepst.  kan  zijn  dan  de  Hollandsche  Graaf  
 Dirk  I I I ,   die  in  1039,  het  zelfde  jaar  als  Keizer  Koenraad,  overleed.  Zie bnze Afunten  
 der  Graven  van  Holland  en  Zeeland,  bl.  17. 
 Zijne  naaste  blikken  waren  nu  op Bourgondie  gerigt,  op welk  laud,  gelijk  
 wij  weten,  zijn  voorganger Hendrik  de  aanspraak  der  opvolging  verworven  had.  
 Wel waren  de  heerschzuchtige Grooten  van  dit  land  van  oordeel,  dat  deze  aan-  
 spraken  als  persoonlijk  verstaan moesten  worden,  dewijl  Hendrik  de zusterszoon  
 van  Koning  Rudolf geweest  was,  en  dat  alzoo met  Hendrik’s  dood  het  verdrag  
 geéindigd was;  en  ook  de  zwakke Koning  Rudolf had  zieh  laten belezen dat het  
 zoo was.  Doch Koenraad was  niet  van  zins  om  dit  belangrijke  land,  met  zijne  
 rijke  vlakten,  steden  en  zeehavens,  uit  welke  de  Middellandsche  zee  bevaren  
 werd," aan  het Duitsche  Rijk  te laten  ontsnappen.  Spoedig  rukte hij  op  Bourgondie  
 los,  nam  deszelfs  grensvesting Bazel  in,  en  toonde  zieh  zoo  ernstig,  dat  
 Koning Rudolf wel  zag  dat hij zieh van  zijne belofte niet oritslaan kon.  Hij trad in  
 onderhandeling,  en de schrandere Koningin Gisela, de dochter van Rudolfs zuster,  
 wist  harén  oom zoo behendig te leiden, dat hij ten jare 1027 zoOwel aan Koenraad,  
 als  aan  diens  zoon Hendrik,  de  erfopvolging  in  Bourgondie  plegtig  verzekerde. 
 Nog  vóór  deze  handeling  haar  beslag  bekwam,  trok Koenraad ook naar Italie,  
 om  dit  land met  de Keizerlijke waardigheid  onder  zijne  magt  te  brengen;  want  
 een  Duitsche  Koning  zoude  volgens  de  begrippen  der  eeuw  zonder  dit  teeken  
 van  den  eersten  rang  in  de  Christenheid  zijne waardigheid  niet  bezeten  hebben.  
 Ook  riep  hem  eene magtige  partij,  aan welker  hoofd  de  Aartsbisschop  Heribert  
 van  Milaan  storid,  derwaarts;  om  het  streVen  der  driften  döor  een  magtig  leger  
 te  bedwingen.  Heribert  zelf kwam  te  Constanz  bij  Koenraad,  huldigde  hem  in  
 den  naam  van  vele  geestelijke  en  wereldlijke  Grooten  en  verzekerde  hem  van  
 hunnen magtigen  bijstand  tegen  de vijandelijke partij,  die eenen Franschen Vorst  
 naar1  Italie  wilde  roepen.  Ook  Paus  Johannes  begeerde  dringend  Koenraad’s  
 oVérkomst.  Toen  bereidde  deze  zieh  -tot  zijnen  eefst'en  tögt  naar Rome,  verza-  
 melde  in  1026  de  aanzienlijken  des  Rijks  te Augsburg,  en  zoo  groot was  reeds  
 toen  het  vertrouwen  van  deze  op  zijne  bekwaamheid  en  die  van  zijn  geslacht,  
 dat  zij  zelfs' van-  herñ  verlangden,  dát hij  zijnbn  achtjarigen  zoon  Hendrik  tot  
 zijn’  opvolger  zoude  aanwijzen.  Alzoo  geschiedde  het,  dat  de  erfopVolging  in  
 het  Saksische  Koningshuis  reeds  toen  vastgesteld  werd.  Koenraad  gaf  zijnen  
 zoon  over  aan  de  leiding  en  opvoeding  van  Bisschop  Bruno  van  Augsburg,  
 broeder  des  overleden  Konings  Hendrik  II.  Deze  begeleidde  dadelijk,  in 
 24