man een weldoener voor het verscheurde Duitschland hebben kunnen worden;
doch helaas, ook hij was zelfzuchtig, door eergierigheid en heersohzueht gedre-
ven, zonder de kern van groptmoedige, mannelijke deugd. De Aartsbisschop
Adalbert haatte hem, wijl hij bijgedragen had om hem van den Koning te ver-
wijderen; Hendrik wantrouwde hem, dewijl hij aan alle zamenzweringen tegen
hem deel had genomen. Beiden kwam het: zeer gewenscht voor, toen zekere
Egino, van adellijke geboorte, maar van een zeer sleeht levensgedrag, tegen
Otto met de zware aanklagt optrad, dat de Hertog hem herhaalde maleh
tot den moord des Konings had aangezooht; hij bragt ze'lfs het zwaard te voor-
scbijn, dat hij daartoe zoude ontvangen hehben. De Koning, door de vijanden
des Hertogen opgehitst, ontbood den laatsten voor eene vergadering van Vorsten
te Mentz, hield hem de aanklagt van Egino voor en beval hem, toen hij de zaak
looohende, om na verlopp van zes weken te Goslar, tekomen om daar zijne on-
sch-uld door een tweegevecht met zijnen aanklager te bewijzen. Dit Godsoordeel
was, bij ontstentenis van andere bewijzen, een gevolg van het gewoonteregt dier
dagen. De Hertog was bereid, hoewel zijne vrienden hot misprezen, dat een
man van. zijnen rang met iemand, die ter kwader faam stond, kampen zoude.
Hij kwam op den bepaalden dag in de nabijheid van Goslar en eischte van den
Koning vrijgeleide en een nieuw onderzoek van de zijde der Vorsten. De Koning
weigerde het geleide tot nieuwe behandeling eener, tot op het'bewijs der
onschuld door tweegevecht, reeds uitgemaakte zaak, en dreigde dat, wanneer
de Hertog niet verscheen om te kampen, hij hem, zonder verder verwijl, aan
de groote misdaad schuldig zoude kennen en straffen. Hendrikthandelde hierin
niet tegen den strengen regtsvorm, maar hard en zonder verschopning, en de
Hertog kon daaruit argwaan opvatten, dat de aan zijne driften overgegevene
Koning tot het uiterste tegen hem in staat ware. ,Om zieh niet, in de handen
zijner vijanden over te leveren, keerde hij terug en begaf zieh weder naar zijn
land. Zulks was den Koning welkom; reads op den volgenden dag verzamelde
hij eene regtbank van Vorsten, bestaande uit Saksische Leenmannen , die met
den Hertog in vyandschap leefden, en deza, begeerig naar zijne bezittingen,
verklaarden hem schuldig.
Als majesteitschender had hij leven en goederen verbeurd, en met woede
vielen nu ’s Konings aanhangers op zijne rijke bezittingen, zengden, brandden
en moordden en ontheiligden zelfs de door Otto gebouwde kerken. Ook^de
Koning kwam daarbij en verwöestte Otto’s burg Hanstein in Eichsfeld. Verstoord
over het ongeluk Zijner, laUden ,nverzamélde Otto eene schaaf van 8000 strijdbare
mannen, deed den inval in Thüringen, 1 om aan de bezittingen des Konings zijne
vvraak te koelen, nam de stad Esehwege in en gaf ze aan de zijnen ter plundering
over. Bene talrijke sehaáf Thüringers, die zieh tagen hem verzetteden, joeg
hij óp de vlugt. Daarop keerde hij naar Saksen terug, onder beveiliging van
zijn' vriend, den daf/phren Magnus , Zoon van Hertog Ordtff. Doch de Koning
sehonk nu in 1070 het Hertogdom Beijeren weg, en wel áan den stamvader
van het nieuwe Weifsche Huis , Welf IV, zoon van den Markgraaf Azzo van
Este, die de dochter van den in 105S zonder inannelijk kroost gestorven oude-
ren Hertog Welf van Karinthie, Kunigunde, gehuwd had en daaidoor in het
bezit der rijke Welfsehe gódderfen gekomeB was. Deze uit Win* afkomstige
Welf IV was de schoonzóoñ van Hertog Otto van Beijeren geworden, nademaal
hij diens dochter Ethelinde gehuWd had. Zoo lang Otto voorspoedig was, bleef
hij diens partij toegedaan, doeb zoodra het ongeluk hem vervolgde, verliet hij
hem trouwelbos, verstiet: tveldra zijne gemalin Ethelinde, dong* dbor rijke ge-
schenken náár de gunst des Konings en verwierf het Hertogdom zijns schoon-
vaders. Het is bedroevend zoo weinigen in dié bedorvene tijden aan te tréffen,
die onze geheele aéhting verdienen! Overigens was Welf dapper en keen en
van eenen schränderen geest.
De ook door dit Migelttk zwaar geschokte Otto liet zieh, hoewel hij eene niet
onbeduidende ihagt onder zijne vanen verzameld had, door Hendrik’s verständigen
raadsman, Graaf Eberhard van Nellenburg, tot vrede en onderwerping aan den
Koning overhafen; en deze, die den oorlog moede was, hief den ban op en
vergeffoegde er zieh mede dat Otto en Magnus, met andere hoofden van den
opstand, op eene véi^adering van VorSten te Halberstadt, bij hem in onderwerping
kwamen. Zij werden oBder tóezigt gepiaatst, en Otto mede na verioop van
eenigen tijd, tegen afstand van nog meerdere zijner bezittingen, in vrijheid
gesteld. Zijne overige goederen bekwam hij terug.
Niet zoo voorspoedig gfing het met den Saksischen Verst Magnus, wiens vader
31*