Hendrik van Arnsberg onderling krijg voerden. Aan den Rijn verwoestte de
Paltzgraaf Koenraad de landen van den Aartsbisschop Reinoud van Keulen ,
tijdens deze zieh met den Keizer in Italie bevond. In de Nederlanden streden
de Bisschop van Utrecht en de Graaf van Gelre over het bezit van Groningen.
Zoo vond Frederik, toen hij in 1164 uit Italie in zijn Rijk terugkwam, alles in
verwarring. Door zijne geestkracht en aanzien bragt hij de zaken weder in orde,
doch gedurende ’s Keizers vierde afwezigheid in Italie, van 1166 tot 1168,
hernieuwden zieh de vroegere onrust en geweld. Vooral was het de Sakser Hendrik
de Leeuw die alles in ^eroering bragt en tot hevige oorlogen aanleiding gaf.
Toen Frederik in 1168 uit Italie terugkwam, moesten de strijdende partijen op
de Rijksdagen te Wurzburg en Bamberg voor hem verschijnen, en deed hij
uitspraak. Hendrik de Leeuw had inmiddels Mathilde, de dochter van Koning
Hendrik II van Engeland, gehuwd.
Nadat de Keizer op verschillende wijzen zijne bezittingen zoo in Duitschland
als, door afstand, in Italie zeer vermeerderd had, liet hij, ten jare 1169, zijnen
oudsten zoon Hendrik, hoewel nog slechts 15 jaren teilende, te Bamberg
tot Roomsch-Koning verkiezen en te Aken kroonen ; ook voor zijne vier overige
zonen bestemde hij aanzienlijke bezittingen. Terwijl Frederik mede rijk aan
dochters was, had het zonderlinge schouwspel plaats, dat te gelijker tijd ge-
zantschappen van den Griekschen Keizer Manuel en van den Turkschen Sultan
van Tconium, in Klein-Azië, bij hem kwamen, beide om de hand van eene
zijner dochters te vragen. De Sultan beloofde dat, indien hij zijn wensch ver-
kreeg, hij tot het Christendom zoude overgaan. De Keizer antwoordde de
Türken vriendelijk ; doch den Grieken gaf hij een weigerend antwoord, omdat
hun Keizer ter zelfder tijd een verbond met Paus Alexander zocht en van dezen.
de Roomsche Keizerskroon begeerde.
Overigens bezigde Frederik zijn meer dan zesjarig verblijf in Duitschland om
dit zijn Rijk in goede orde te brengen, en zonder twijfel zoude ook de bevre-
digende toestand duurzaam geweest zijn, vooral nademaal de onrustige Vorst,
Hendrik de Leeuw, de door ’s Keizers aanwezigheid veroorzaakte rust moede,
eenen togt naar het Heilige Land ondemomen had, bijaldien slechts de kerkelijke
zaken een bevredigender aanzien gehad hadden. Doch bij de tweedragt in de
Kerk meende Frederik verpligt te zijn, de aanhangers van Paus Alexander,
waarvan er zieh .ook onder de Duitsche Bisschoppen bevonden, te vervolgen.
Om dan deze beletselen tot een einde te brengen en in het algemeen het
Keizerlijk aanzien in Italie te hersteilen, meende Frederik zieh weder naar dat
land te moeten begeven. Zijn stadhouder in Italie, als Keizerlijk Aartskanselier
en tevens Legaat van den Paus Calixtus, was de Aartsbisschop Christiaan van
Mentz, een der merkwaardigste mannen onder Frederik’s getrouwe dienaren.
Hij was te gelijker tijd een uitstekend staatsman, zeer geschikt om onderhan-
delingen te voeren; hij kon zieh in zes talen uitdrukken (Duitsch, Latijn,
Fransch, Grieksch, Nederduitsch en Lombardisch of Italiaansch). Met een ijze-
ren harnas onder zijn paarsch opperkleed bedekt, een vergulden heim op het
hoofd, den driekantigen strijdkolf in de hand, handelde hij zijn paard als een
Ridder; zijne reuzensterkte was zoo groot, dat hij in een slag negen menschen
velde, en in een anderen, gelijk men het aangeteekend vindt, dertig Lpngobar-
den de tanden verbrijzéldè. In dezen merkwaardigen tijd, waarin wij ons zoo
moeijelijk kunaen verplaatsen, die er zieh niet aan ergerde dat de aan Godes
dienst gewijde man op zekeren dag in een bloedig gevecht tegen de Bolognezen
een aantal vijanden versloeg en op den volgenden, tot viering van het feest der
overwinning , als Priester eene plegtige hoogmis bediende, waarbij de zelfde hand,
die op den vorigen bloed vergüten had, het reine offer op het altaar des Heeren
aanbood. Na voleindigde godsdienstoefening trok hij weder als veldheer naar
de belegering van Ancona.
In den herfst van 1174 verscheen Frederik dan weder met een zeer aánzienlijk
leger in Italie. Na de steden Susa en Asti ingenomen te hebben, rukte hij voor
Alexandrie, welke nieuwe vesting hij wenschte te vernielen, doch het gelukte
hem niet haar in te nemen, terwijl in het voorjaar van 1175 een Lombardisch
leger tot ontzet naderde en een storm tegen de vesting manmoedig áfgesla-
gen werd.
Het een en ander had ten gevolge, dat de Keizer, nadat hij, vooral door het
weigeren van hulp door Hendrik den Leeuw, den grooten slag bij Legnano
verloren had, tot eene verzoening met Paus Alexander begon over te hellen,
welke dan ook tot beider genoegen tot stand kwam en duurzaam was. Het was