
 
		den  Grooten,  de  Pannoniërs  hunne  tetradrachmen  en  de Galliërs  hunne  staters  
 sloegen  naar  het  voorbeeld  van  die  van  dezen Vorst ;  waarom  men,  in  een  niet  
 verre  van  die  dagen  verwijderd  tijdvak,  in  Aquitaniö  barbaarsohe  nabootsingen  
 van  de  drachmen  van  Marseille,  Emporium  en  Rhoda  aantreft;  waarom  de Arabieren, 
   na  de  verovering  van Azië,  zonder  onderscheid  de  munten  der  Seleuci-  
 den,  der Ptolemeën,  der  Romeinen,  der  Byzantijnen,  der  Sassaniden ;  de  An-  
 gel-Saksers  die  der  Karolingers;  de  Baronnen  in  de  middeleeuwen  die  hunner  
 naburen,  welke  het  meest  gezoeht waren ;  in  Nederland  de  Heeren  van  Baten-  
 burg  en  Bronkhorst  die  van  Portugal;  de  steden  Kämpen  en  Zwol  de  dukaten  
 van  Spanje,  de  rozenobels  van  Engeland,  enz.  enz. ;  eindelijk  in  onze  eeuw  
 de Vorst  van Monaco  die  van  Koning Lodewijk  Filips  nabootsten.  Er  zou  geen  
 einde  zijn,  wanneer  wij  alle  nabootsingen  wilden  vermelden. 
 Er  is  eene  bekende,  dikwerf aangehaalde,  plaats  van  Procopius,  waarin  deze  
 Schrijver  verhaalt,  dat  niet  alleen  de barbaarsche Köningen geene gouden munten  
 durfden  slaan,  omdat  dit  voorregt  aan  de Keizers  alleen  toekwam,  maar  ook  
 omdat  het  volk  ze  niet  zoude  hebben  willen  ontvangen.  Dit  is  een  bewijs  dat  
 de  Souverein,  die  in  de  6e  eeuw  geld  op  zijnen  Stempel  sloeg,  wel  acht mögt  
 geven  op  het publiek dat hij voor zieh had.  Weshalve, indien Audulfus, de Koning  
 van  Friesland,  gelijk wij  meenen,  in  dien  tijd  leefde,  al  nemen  wij  aan  dat  hij  
 een  heiden  was,  hij,  in  zijn  eigen  belang,  kan  genoodzaakt  geweest  zijn,. om  
 eene  geheel  Christelijke  voorstelling  als  type  van  zijne  munten  aan  te  nemen. 
 Tot  dus  verre  hebben  wij  meest  gebruik  gemaakt  van  de  mededeelingen  des  
 Heeren  d u c h a l a is .  Slechts  hier  en  daar  hebben  wij  die  mededeelingen  o f  
 aangevuld,  of,  waar  wij meeUden dat hij  dwaalde, wederlegd.  Voegen wij  thans  
 nog  het  een ' en  ander  hierbij : 
 1°  Om  te  bewijzen  dat  tegen het einde der 6® eeuw de Fränkische invloed  
 zieh  zoo  zeer  bij  de  Friezen  deed  gelden,  dat  zulks  eene  uitwerking  
 op  hunne  munten  kon  hebben. 
 2°  Over  de  waàrschijnlijke  muntplaats  van  onzen  triens  solidi of tiers  
 de  sol  d’or. 
 Wat  het  eerste  punt  betreft:  Eccard  beweert  in  zijn werk , de rebus Franeiae 
 Orientalis,  I ,  283;  dat  de  Friezen  reeds  vóór  Pepijn  aan  de  heersohappij  der  
 Franken  onderworpen  waren,  maar  dat  zij  zieh  er  daarna  aan  hadden  onttrok-  
 ken,  onder  begunstiging  van  de. burgeroorlogeö,  die  Frankrijk  teisterden.  De  
 Annales Metenses,  waarop  hij  zieh  beroept,  zeggen  zulks ook  duidelijk  op  het  
 jaar  688,  waar wij  na  het  verhaal  van  den  slag  van  Testri lezen :  » Ex hoc ergo  
 tempore jam  non  de  principatu  Francorum,  sed  de  diversarum  gentium  adqui-  
 sitione,  quae  quondam  Francis  subjectae  fuerant,  invicto  principi  certamen  in-  
 stabat,  id  est  contra  Saxones,  Erisones . . . . . .   Harum  enim  gentium  duces  in 
 contumaciam  versi,  a  Francorum  se  dominio  per  desidiam  praeeedsntium princi-  
 pum  iniqua  praesuniptione  abstraæerant.u 
 Hieruit blijkt, onzes  bedunkens,  ten  duidelijkste  dat  zekere Audulfus,  Friesch  
 Vorst  en  op  het  laatst  der  6e  of het  begin  der  7®  eeuw  levende,  de  bewuste  
 munt,  waarschijnlijk  door  eenen  Fränkischen  Muntmeester,  zal  hebben  laten  
 vervaardigen.  - 
 2®.  Wat  de muntplaats  betreft,  het  is  bekend  dat  Trajectum  of  Triectum  en  
 Dorstad  of  Dorestad  Teeds  in  dezen  tijd  voor  die  dagen  aanzienlijke  plaatsen  
 waren,  over  welke  de  handel,  die  zoo  zeer  behoefte  aan  muntstukken  heeft,  
 tusschen  Friezen  en  Franken  gedreven  werd. 
 De  bewijzen  daarvari  zijn  voldoende  geleverd  door  Mr.  j.  d ir k s   in  zijne  Ge-  
 schiedtmis  van  den  Koophandel der  Friezen,  en  door Mr. h .  j . m .  a sch  v a n  w ijc k   
 in  zijn  Handelsverkeer  der  Stad  Utrecht. 
 Het  slaan  van  geld  te Utrecht  en  Duurstede,  misschieh  aangevangen  in  den  
 tijd  der  vervaardiging  van  de  tegenwoordige  munt,  kan  later  door  opgevolgde  
 troebelen,  waarvan  bcc ard   melding maakt,  voor  geruimen tijd hebben opgehou-  
 den,  tot  dat  later  de «tukken  vervaardigd  zijn  geworden, welke  ons  thans moeten  
 gaan  bezig  houden  (1). 
 (1) Na  het  stehen  dezes  komt  ons  voor  den  geest,  of wij  eoms  hier alleen te denken  
 hebben  aan  zekeren  Fries  Audulphus  (wiens  daden  de mag  »wsrgehfevene  geschiedboeken  
 met  vermelden),  die,  als Hertog in  zijn  vaderland  erkend, om  de  eene sof andere reden in  
 zuidehjk of oostelijk  Frankrijk  oorlogende,  aldaar heeft  laten munten;  .want de  type  dezer  
 npint is nimmer  op  eenige  andere  dergelijke munten  in  onze  noordelijke streken nagehootst  
 geworden.  Die'typen zijn  allen  veel eenvoudiger,  gelijk ons zoo  dadelijk blijken  zal, 
 9 *