
 
		toestemming,  daar  zijn  doel,  om  den  Koning  in  de  oogen  des  volks  te  verne-  
 deren,  ja  zedelijk  te  vernietigen,  bereikt was.  Maar in  Hendrik’s  ziel was  een  
 angel  der  diepste  beleediging  acbtergeblevèn ;  zijn  verder  leven  en  doen  toont,  
 dat  hij  tegenover Gregorius  alle middelen  van  tegenstànd  voor  geoorloofd  hield;  
 dat  list  en  bedrog,  zoo  lang  de  tijd  van  openbaar geweld  nog  niet  gekomen  
 was,  en  dan  weder  het  laatste,  hem  even  zeer welkom  waren.  Het  misbruik  
 van  Priesterlijke magt  in  het  plegtigste  oogenblik  door  het  geestelijke  hoofd  der  
 geheele  Christenheid,  had  zijne  natuurlijke  trotschheid  nog  doen  toenemen.  Te  
 gelijk  had  de  aanschouwing  der heftige  vijandschap  van  de meeste geestelijke en  
 wereldlijke Vorsten  van  Opper-Italië  tegen Gregorius,  en hadden rijpere ervaring  
 en  harde,  inwendige  strijd  den  blik  van  Hendrik  in  dezen  tijd  meer  geseherpt  
 en  vaster gemaakt;.  en  van  dezen  tijd  af  aan  heeft  hij  gedurende  dertig jaren  
 den  strijd  tegen  alle  zijne  wederpartijders,  zoowel  van  hen  die  met  geestelijke,  
 als . die met wereldlijke wapenen  tegen  hem  streden, met  mannenmoed  en  onge-  
 meene  volharding,  dikwijls  zegerijk  gestreden. 
 In  den  eerstvolgenden  tijd  trad  hij  met  zijne  vijandige  stemming  tegen  Gregorius  
 nog  niet voor  den  dag,  doch  verbond  zieh  heimelijk  met  diens  vijanden  
 in  Opper-Italië,  en  liet  ook weldra  zijne  in  den  ban  gedane  raadslieden  weder  
 bij  zieh  komen.  Zijn  doelwit was  eerst  op Duitschland gerigt, want hier werden  
 hem  de  ergste  rampen  voorbereid. 
 De Duitsche Vorsten  hielden  in Maart  1077  eene Rijksvergadering  te  Porch-  
 heim,  aangezien  de  op  een dag  in  Pebruarij  bepaalde  te Augsburg geene plaats  
 gehad  had ;  en  dewijl Gregorius  ook  hier  niet  verschijnen  kon, nademaal hij den  
 togt  over  de Alpen  niet  durfde ondememen, maar hun liet boodschappen, dat zij  
 voor  zieh  en  het  Rijk maatregelen  van  voorzorg moesten nemen,  tot  tijd en wijle  
 dat  het hem gelegen  zoude  komen  om  met  hen  over het  heil  des gebeels. te  be-  
 raadslagen,  zoo  kozen  zij  Hertog  Rudolf van  Zwaben  tot Koning,  en de Aarts-  
 bisschop  Siegfried  van  Mentz  kroonde  en  zalfde  hem  op  den  25 Maart  te  dier  
 stede.  Doch  reeds  op  dezen  dag  had  er  eene  ongelukkige  gebeurtenis  plaats,  
 waarin  velen  een  slecht  voorteeken  voor  Rudolfs  regering  zagen;  zij  gaf ten  
 minste  een  bewijs  dat  de  burgers  der  steden  nog  immer  op  de  hand  van  Koning  
 Hendrik  waren.  Als  er  namelijk  na  de  krooniDg  wapenspelen  van  edele 
 jongelingen,  uit  het  geslacht  des  nieuwen  Konings  gevierd  werden, mengden  
 zieh  de  burgers opzettelijk  daaronder,  en  een  trok  eenen  adellijken jongeling  de  
 halskraag  af;  deze  ontrukte  ze  hem weder met  een  slag  in  het  aangezigt,  en  er  
 ontstond  een  strijd,  waarin  de  Koninklijken,  die  zieh  daarop  niet  voorbereid  
 hadden,  teruggedreven  werden.  Zij  verzamelden  zieh  in  de  St. Maartenskerk  
 en  verjoegen  in  een  uitval  de  burgers  weder  naar  hunne  woningen,  zoodat  de  
 Koning  ten  minste  veilig  de  stad  verlaten  kon.  Hij  nam  den  Aartsbisschop  
 Siegfried  met  zieh,  en  beide  hebben  Mentz  nooit  weder  aansehouwd. 
 Over  het algemeen moest  Rudolf weldra  de  onstandvastigheid  der  menschen  
 en  van  het  geluk ondervinden;  want  niet  alleen  de  bewoners  der meeste  steden  
 aan  den  Rijn  en  in  Zuid-Duitschland,  maar  ook  vele  geestelijke  en  wereldlijke  
 Vorsten  verklaarden  zieh voor Hendrik,  en  toen  deze  nog  in  den  zelfden  zomer  
 uit  Italië  terugkwam,  sloten  velen  uit  Karinthië,  Beijeren  en  Prankenland,  
 weldra ook  uit  Zwaben,  zieh  aan  hem  aan;  de Bourgondiërs  waren meerendeeis  
 op  zijne  zijde,  en  Boheme  had  hij  geheel  voor  zieh.  Zijne  magt  nam weldra  
 zoozeer  toe,  dat  Rudolf  uit  zijn  Hertogdom  de  wijk  naar  de  Saksers moest  
 nemen.  Nu begon  de  oude  rampvolle  strijd  in Duitschland weder,  die  geheele  
 landstreken  verwoesfte  en  de  gemoederen  deed  verwilderen.  De  optelling  der  
 vele gruwelèn,  die  plaats  hadden,  is  onnoodig  en  zoude  vermoeijend zijn ; alleen  
 de  hoofdgebeurtenissen  moeten  hier  vermeld  worden. 
 Op  den  7  Augustus  1078  kwam  het  bij Meirichstadt  in  Prankenland  tot  een  
 veldslag  tusschen  de  twee Köningen.  Rudolf  voerde  het  bevel  over  den  eenen  
 vleugel,  die  meest  uit  de  benden  der  hem  toegedane  Bisschoppen  bestond,  
 Otto  van  Nordheim  over  de  andere. 
 Tegenover  den  laatstén  stond  Koning  Hendrik,  tegen  den  anderen  Graaf  
 Eberhard  de gebaarde.  Men  streed  met groote  verbittering,  die  slechts  den  te-  
 genoverstaanden  vijand  voor  oogen  had  en weinig  op  den  zamenhang des geheels  
 de aandächt  vestigde.  Zoo  gebeurde  het  dat  Rudolf’s  vleugel,  trots  zijne  eigene  
 dapperheid,  bij  den  eersten  aanval  door  de  vijanden  verslagen  werd; want  de  
 Prelaten,  die  hier  stonden,  konden  beter  Psalmen  zingen,  zoo  als Bruno,  de  
 Geschiedschrijver  van  dezen  oorlog,  zegt,  dan  legers  aanvoeren;  zelfs  werden  
 de Aartsbisschop  Siegfried  van Mentz  en  de Pauselijke Legaat Bernhard bij  het 
 34