
 
		Karinthié  schadeloos  stellen.  Eenen  anderen  bondgenoot  zocht  de Keizerin  zieh  
 in  den  dapperen  Graaf Otto  van  Nordheim,  een  der magtigste  Saksische  Groo-  
 ten,  te  verwerven,  terwijl  zij  hem beleende met  het  Hertogdom  Beijeren,  dat  
 zij  volgens  bepaling  van  hären  overleden  geinaal  tot  op  dien  tijd  zelve  bestuurd  
 had.  Doch  beide,  zoowel  Otto  van  Nordheim  als  Rudolf van  Zwaben,  hebben  
 weinig  aan  het in  hen  gestelde  vertrouwen  bantwoord,  zoo  als nader blijken  zal.  
 Het  meest  was  haar  en  hären  zoon  de  haat  der  Saksische Grooten  hoogst  na-  
 deelig, die ,  reeds  sedert  lang  der Fränkische  heerschappij  vijandig,  ook het volk  
 opgezet  hadden,  en als hoofdgrond hunner bezwaren aanvoerden, dat Hendrik III  
 op  Saksischen  bodem  kasteelen  gebouwd  en  de  Saksers  daarbij  tot  leendiensten  
 gedwongen  had  en  dat  deze  kasteelen  tot  onderdrukking  der  Saksische  vrijheid  
 bestemd waren.  Doch  de  gevolgen  van  deze  vijandelijke  stemming  ontwikkelden  
 zieh  eerst  later,  en  nooit  zouden  deze  voor  den  jongen  Koning  zoo  verderfelijk  
 geworden  zijn,  indien niet  te  gelijker  tijd  veranderingen met het Pausdom plaats  
 gegrepen  hadden,  die  de  Koninklijke  heerschappij  in  Duitschland  met  eenen  
 geheelen  ondergang  dreigden. 
 De  grondstellingen,  welke  de  tot  Kanselier  der  Roomsche  kerk  benoemde  
 Hildebrand  en  de  streng  Roomsche  partij  in  het  algemeen  tot  verheffing  der  
 Pauselijke  magt  boven  alle  andere  magten  op  aarde  aangenomen  hadden,  ontwikkelden  
 zieh meer  en meer.  De  getrouwe  en welgezinde Paus Victor III was  
 een  jaar na Keizer Hendrik,  op  zijne  terugreis  naar  Italie,  overleden;  zijn  op-  
 volger,  Stephanus  IX,  stierf een  jaar  na  zijne  verkiezing,  en  de  nu  volgende  
 Paus,  Nicolaas  I I ,  was  een man  naar  Hildebrand’s  hart;  op  diens  raad  deed  
 hij  in  1059  eene  gróote  kerkvergadering  in  het Lateraan  bijeenkomen,  scherpte  
 hier  in  vereeniging  met  113  Bisschoppen  de  wetten  tegen  de  Simonie  en het  
 huwelijk  der  Priesters,  welke  beide,  wegens  het  algemeen  in  zwang  zijn,  nog  
 bij  lange  na  niet  uitgeroeid  waren,  §n  vaardigde  eindelijk  de  voor  de  toekomst  
 zoo  hoogst  belangrijke  verordening  uit:  o dat  na  den  dood  eens  Pausen  de  
 Kardinaal-Geestelijken  der  Roomsche  kerk  (de Kardinaal-Bisschoppen  van  den  
 eigenlijken  Romeinschen  omtrek  of bodem,  de  Kardinaal-Priesters  en  Diakens  
 van  de Romeinsche  hoofdkerken)  zijnen  opvolger  zouden  verkiezen.v  Daardoor  
 zoude,  in  allen  gevalle,  .wanneer  zij  als  regel werd aangenomen,  hetschandelijk 
 misbruik  voorgekomen  worden,  dat  de  partijen  der  Romeinsche Grooten  m*ef  
 behulp  van  het  omgekochte  of  opgestookte  volk  den  Pauselijken  stoel  dikwerf  
 met  geheel  onwaardige  personen  bezetteden;  maar  werd  echter  ook  tevens  het  
 nog  zoo  kortlings  aan  Hendrik  III  toegekende  regt  des Roomschen Keizers, dat  
 geen  Paus  buiten  zijne  goedkeuring  gekozen  zoude  worden,  geschonden.  Wel  
 voegde Nicolaas  hierbij :  u de  keuze  zoude  geschieden  onder voorbehoud der ver-  
 schuldigde  eer  en  achting  (salvo  honore delito  et reverentia) omirent den Koning  
 en  toekomstigen  Keizer  Hendrik  en  diens  opvolgers// ;  maar  door  de bijvoeging :  
 « welke  dit  regt  persoonlijk  van  den Heiligen  stoel  verkregen  zullen  hebben«,  
 leide  hij  het  in  de  hand  des  Pausen,  om  den  Keizer  het  regt  der  bevestiging  
 van  de  Pauskeuze  te  verleenen  of niet,  wees  den  Paus  als  eenige  bron  van  dit  
 regt  aan,  ja  baande  den weg  tot  de  veronderstelling,  dat  de  Keizerlijke  waar-  
 digheid  van  den  Paus  afhankelijk  was. 
 De Keizerin  Agnes  en  de  vxienden  van  het Duitsche Keizerschap konden met  
 deze  ingrijpsels  niet  te  vrede  zijn,  maar  de  magt  ontbrak  om  ze  af te weren-en  
 het  Romeinsche Hof had  zieh  nog  kort  geleden  in  den  dapperen  Noormanschen  
 Graaf Robert  Guiscard,  die  bijna  gehëel Apulië  en  Calabrie  bezat,  eenen  mag-  
 tigen  leenman  verworven.  Nicolaas  benoemde  hem  tot  Hertog  en  beleende  hem  
 met  de  landen,  waarover  hij  zelfs  geen  regt  had;  doch  daarover  bekommerden  
 de Noormannen  zieh weinig,  die  slechts  eenigen  schijn  van  regt  in  de oógen der  
 menschen  hebben wilden.  Echter  was  de  Keizerlijke  partij  in  Italie  nog  zeer  
 sterk  en  zoude,  wanneer  zij  uit  Duitschland  krachtig  ondersteund  ware  geworden  
 ,  de  bovenhand  hebben  kunnen  bekomen ;  doch  daar  verwarden  de  aangele-  
 genheden  van  het  Keizerlijke  Huis  zieh  al  meer  en  meer. 
 De Keizerin  had haar  geheele vertrouwen  aan Bisschop Hendrik van Augsburg  
 geschonken,  wiens  raadgevingen  zij  in  alles  volgde;  Hendrik was  echter  gehaat  
 bij  vele  der overige  Grooten,  die  ook  gaarne  deèl  aan  het  bestuur  wilden  hebben  
 ;  zijne  overmatige  trots  beleedigde  ze  alle.  Weldra  verbonden  velen  zieh  
 tegen  hem;  aan  hunne  spits  stond  Bisschop  Hanno van  Keulen  (1056—1Ö76).  
 Deze man, wiens  karakter  ons  uit  zijn  leven  zoo  duidelijk blijkt, was een strenge, 
   ijverige  en  in  den  geest  van  zijn’  tijd  zeer  vroome man;  daarbij  bezat  hij  
 eene wetenschappelijke  vorming  en  ervaring  in  openbare  zaken;  indien  hij  zieh