dichter was, bezitten wij van hem nog een gedeelte van zijn lofgedicht op Karel
den Grooten, die hem zijne dochter Bertha ten huwelijk had gegeven. Uit dezen
echt was een zoon, Nithard, gesproten, die eene geschiedenis van zijnen tijd ,
heeft geschreven, waaruit wij de vereering vol geestdrift leeren kennen, die de
eerstvolgende geslachten den grooten Keizer toedroegen.
Van Einhard of Eginhard, den geheim- en levensbeschrijver van Karel, spraken
wij boven reeds. Hij was als knaap, sedert omstreeks 780, aan het Koninklijke hof
opgevoed geworden. Even als Karel werd hij een leerling van Alcuin, en oefende
zieh zoo voortreffelijk in de Schriften der oudheid, dat zijne levensbeschrijving
des Konings daarvan de uitmuntendste sporen draagt. Verder was hij een uit-
stekend bouwkundige, en heeft den Keizer bij diens groote bouwwerken, waar-
schijnlijk ook wel bij de stichting van het paleis te Nijmegen, met' raad en daad
bijgestaan.
Eginhard overleefde den Keizer nog dertig jaren, en stichtte hem, gelijk wij
zagen, een heerlijk gedenkteeken in diens voortreffelijke levensbeschrijving, die
hij kort na ’sVorsten dood vervaardigde, want het blijkt, dat zij reeds .in 821
onder de boeken van eene kloosterbibliotheek voorkomt.
Eene groote Verdienste van Karel hebben wij nog niet vermeld , namelijk die
jegens de volkstaal. Karel wilde het Latijn zijne overheersching ontnemen door
de beoefening van de taal der meerderheid. Daartoe sloeg hij zelf met zijne
geleerde vrienden de handen aan de vervaardiging van eene Duitsche spraakkunst.
Hij gaf aan de maanden en winden Duitsche namen. Ook liet hij de üude
Duitsche liederen verzamelen, een bundel die echter in den nacht der volgende
tijden weder verloren gegaan is; hij beval dat de Geestelijken hunne leerredenen
in de volkstaal zouden uitspreken, en liet stukken van Kerkvaders in het Duitsch
overbrengen, om in de kerken te worden voorgelezen; want het was zijn ern-
stige wil dat ook de leeken, zoo veel mogelijk, kennis van de godsdienst zouden
bekomen.
Nademaal, op ’sVorsten bevel, bij ieder bisdom, ja bij ieder klooster,
eene school werd opgerigt, en alzoo b. v. de geleerde school aan den Dom
te Osnabrug naar hem nog heden ten dage den naam van Carolinum draagt
(waar reeds toen, eene zeldzaamheid, het Grieksch onderwezen werd), meent
( US )
men dat ook de schoien ,te Munster, Minden, Bremen, Verden, Paderborn,
Halberstadt en andere (die van Utrecht was ouder) reeds uit Karel’s tijd dag-
teekenen. 1 - v ■
Bij alle zijne verschalende uitstekende goede eigenschappen was Karel ook
een liefderijk huisvader. Steeds had hij; zoo veel mogelijk, zijne kinderen bij
zieh; zelfs zijne dochters moesten hem op zijne reizen vergezellen. Van zijne
geliefde gade Hildegard had hij drie zonen, Karel, Pepijn en Lodewijk, als-
mede vijf dochters. Maar zij zelve en vele van hare kinderen werden door hem
overleefd, en in 800 stierf ook zijne laatste gemalin Luitgaard. De zwaarste
slagen ontving hij door den dood zijner beide oudste zonen, op welke hij groote
hoop gebouwd had. De grijze vader moest beide ten grave dragen, Pepijn in
810, Karel in 811. Zijne eigen, eenmaal zoo Sterke; gezondheid begon te
wankelen; daarom ontbood hij zijnen jongsten zoon, Lodewijk, wien hij het
bestuur van Aquitanie opgedragen had, in 813 bij zieh te Aken. De Grooten
des Rijks waren vergaderd. Karel stelde hun de vraag voor of zij dezen zijnen
laAtsten zoon tot medebestuurder des Rijks wilden aannemen en hem den Kei-
zerstitel verleenen. Alle aanwezenden stemden toe, uitroepende: «het is Gods
wil.» Op den eerstvolgenden zondag’ dan kleedde Karel zieh met zijne Keizer-
lijke kleeding, en begaf zieh, met de kroon op het hoofd, op den arm zijns
zoons leunende, naar de Lievevrouwenmunster. Hier liet hij eene tweede kroon
op het hoogaltaar plaatsen, knielde in den gebede met zijnen zoon neder en
vermaande hem daarna met luider stem tot de vervulling van alle pligten van
eenen vroomen en regtvaardigen Opperheer: » dat hij vooral God moest liefheb-
ben en vreezen, Zijne geboden onderhouden; de Kerk besturen en tegen roeke-
loozen beschermen, zijn volk liefhebben als zijne kinderen, een trooster der armen
zijn, trouwe en godvruchtige dienaren aanstellen, niemand zonder vonnis
van zijne waardigheid ontzetten, en zelf voor God en het geheele volk onstraf-
felijk te wandelen.» Op zijne vraag, of hij zulks wilde nakomen, antwoordde
Lodewijk: »Met Gods hulp wil ik volijverig alles volbrengen, wat mij geboden
is.« Hierop liet de Keizer hem met eigen hand de kroon van het altaar nemen
en zieh op het hoofd plaatsen. Na geeindigde Godsdienst trok de feestelijke
optogt naar het Keizerlijke paleis terug. Weinige dagen daarna liet Karel zijnen
15