
 
		meenden  te mögen  opmaken,  doch  bij  nader  inzien  zijn  alleen  de  beide  eerste  
 letters  van  dat  woord  op  de  munt  met  eenige  zekerheid  te  herkennen. 
 Ook  deze munt  ontleenden wij  aan  het werk  van  combrouse ,  ongenummerde  
 Plaat,  met  het  opschrift:  Série  Carlovinjienne,  N°  4. 
 Aangézien  de munten  van  Pepijn  uiterst  zeldzaam  zijn,  hebben wij  eene  zoo  
 volledig mogelijkè  verzameling  afbeeldingen  van  de  ons  bekend  gewordene  me-  
 degedeeld. 
 Ten  jare  768  overieed  Pepijn  en  werd  opgevolgd  door  zijnen  zoon Karel  den  
 Grooten,  den  magtigen,  sehranderen  held,  die  zijnen  vader,  den  omverwerper  
 van  het Merovingische  Stamhuis,  zoo  zeer in  de  schaduw  stelde,  dat  Karel  en  
 niet  Pepijn  den  naam  aan  het  nieuwe  Stamhuis,  dat  der  Karolingers,  gaf. 
 Karel  de Groote,  die  vele jaren  zijns woeligen levens in Nederland doorbragt,  
 zag  het  eerste  licht  van  dat  leven  of  in  Zuid-Nederland  of in  deszelfs  naasten  
 omtrek.  De  juiste  plaats  is  tot  dus  verre  niet  ontdekt  en  zal waarschijnlijk wel  
 nimmer  gevonden  worden. 
 Karel  werd  den  2  April  742  geboren  en  genoot,  naar  het  ligchaam,  eene  
 volmaakte  opvoeding.  Wat  aan  die  zijnes geestes  te  kort  schoot,  haalde  hij  zoo  
 veel mogelijk  in  rijper leeftijd  in ;  hij  leerde het  sehrijven  en  het  Latijn ;  in  het  
 Grieksch  zoude  hij  ten  minste  zijne  gedachten  hebben  weten  mede  te  deelen.  
 Hij was  zeer  welsprekend  en  in  ridderlijke  en  krijgsoefeningen  volmaakt. 
 Op  26jarigen  leeftijd  aanvaardde Karel,  bij  den  dood  zijns  vaders,  deteugels  
 den regering.  Doch  in  den  aanvang' regeerde  hij  nog  niet  alleen ;  want  volgens  
 de  oude  zeden  der Pranken  moesten  de  zonen  het  Kijk  des  vaders,  in  overleg  
 met  de  Rijksgrooten,  onderling verdeelen.  Aldus  regeerde  dan  ook  zijn  oudere  
 broeder Karloman  nevens  hem,  besturende  het  westelijke  en  zuidelijke deel  van  
 het  tegenwoordige  Prankrijk.  Maar  reeds  in  het  derde jaar  na  Pepijn’s  dood,  
 te weten  in  771,  stierf Karloman,  en  de Vasallen-van  zijne  landen  Melden  het  
 voor  de  sterkte  des  Rijks beter,  dat  de krachtige  Karel  het  geheel  zoude  regeren  
 ,  dan  dat  de  onmondige  zonen Van  zijnen  broeder  nevens hem  zouden staan ;  
 men  koos  hem  dan  tot  den  eenigen Koning  van  alle  Pranken. 
 Hot  Rijk  had  ook wel  behoefte  aan  eenen krachtigen heerscher, want eensdeels  
 waren  sommige  der  vroeger  ondOrworpene  volken  nog  niet ten volle geboorzaatn, 
 en  anderdeels  was  het  Rijk  van  alle  zijden  omringd  door  een  aantal  magtige  
 vijanden.  Ten  oosten  van  den  Rijn  tot  digt  bij  deszelfs  oever woonden  de  nog  
 heidensche  Saksers,  die  den  Pranken  van  ouds  vijandig waren ;  zij  deden  dan  
 ook menigvuldige mvallen.in  hun  land,  iets  wat  des  te  gemakkelijker plaats kon  
 hebben,  omdat  de  beide  volken  bijkans  overal  in  de  vlakten  aan elkander grens-  
 den,  en  niet  door  bergketenen,  groote  rivieren  of bossehen van elkander gescher-  
 den waren.  De  Saksers  waren  een  krachtig,  vrijheidlievend  volk,  met welke  
 het  oorlogvoeren  niet  gemakkelijk  ging.  Zij  woonden  toch  niet  bij  elkander  in  
 groote  steden  of dorpen,  maar meestal  op  enkele  hofplaatsen,  over  het  geheele  
 tegenwoordige Westphalen  verspreid  liggende,  alsmede  in  de  streken  aan  den  
 Wezer,  in  Hannover  en  het Brunswijksehe,  zelfs  tot aan  de Ellje en de Oostzee ;  
 zij  bebouwden  hunne  akkers  en weidden  hunne  kudden.  Het was  niet genoeg,  
 om  een  inval  in  hun Jand  te  doen,  ze  misschien  in  eenen Veldslag te verslaan en  
 tot  tijdelijke onderwerping  te  noodzaken,  want  er  waren  geene  vaste  of  beves-  
 tigde  punten  in  hun  land,  die  men  in  bezit  konde  nemen  om  zieh  van  hunne  
 toekomstige  gehoorzaamheid  te  verzekeren.  Ook  was  er  weinig  buit  of middeleri  
 van  onderhoud  in  hun  land  te  vinden,  want  de Saksers bragten hunnen voorraad  
 en  beste  goederen,  met  vrouwen  en  kinderen,  in  hunne  bossehen  en  achter  on-  
 toegankelijke  moerassen  en  poelen,  door welke  zij  alleen  den  weg  kenden;  en  
 wanneer  de  vijand  in  den  herfst  uit  de  landen,  die  hem  niets konden opleveren,  
 naar  zijn  eigen  gebied  terugtrok,  kwamen  de  Saksers  uit  hunne  schuilhoeken  
 te  voorächijn  en  betrokken  hunne  hofplaatsen  weder ;  en  waren  deze  eenigzins  
 verwoest,  dan  bouwden  ze  snel weder  houten  hutten,  waarin  dat  harde geslacht  
 zieh  een  tijd  lang  behielp.  Tot  wraak  deden  zij,  bij  de  eerste .gelegenheid  de  
 beste,  rooftogten in  het land der Franken,  verwoestten  alles te vuur en te- zwaard,  
 en  voerden  hunne  buit  en  gevangenen  naar  hun  land  vóór  dat  het  vijandelijke  
 leger  aankwam.  Zoodanige  vijand  was den  Franken  gevaarlijk,  althans  zeer ver-  
 ontrustend,  en  hem  te  overwinnen  was  op  den  duur  zeer  moeijelijk,  als  men  
 niet  met  gruwzame  wreedheid  alles  wilde  verwoesten  en  alle  weerbare  mannen  
 dooden. 
 Naar  de  zijde  van  het  noorden,  achter  de  Saksers,  woonden  de Deenen  in  
 Holstein  en  Sleeswijk,  en  de  Noormannen  op  de Deensche  eilande.n  en  verder