
 
		van  Hendrik  en  ook  Gozelo  verzoenend  tusschen  beide  traden.  Zij  raadden  
 de  Saksers  dringend  tot  onderwerping  aan  en beioofden op bun Vorstelijk woord,  
 dat  den  Saksiscben  Grooten  geen  nadeel  aan  leven,  bezittingen  noch  eer  geschieden  
 zoude,  wanneer  zij  zieh  aan  den  Koning onderwierpen  en  zijnen  toorn  
 verbaden.  Het  volk  drong op  vrede  aan ;  daarop  gaven  de  Vorsten  hunne  toe-  
 stemming  en  versehenen met.de  Edelen  en  vrije mannen,  die  door  afkomst  en  
 rijkdom  uitmuntten,  voor  Koning  Hendrik  om  zieh  te  verootmoedigen.  Op  de  
 uitgestrekte• vlakte  aan  de  oevers  der  Helbe,  bij  Hebra  en  Spier,  omstreeks  
 Sondershausen,  was  voor  den  Koning  een  zetel  opgerigt,  en  zijn  lege» stond in  
 twee  rijen  opgesteld,  zoodat het  de  overgave  der  Saksers  konde  aanschonwen. 
 De Aartsbisschop  Werner  van  Maagdenburg,  de Bisschop Burchard van Hai-  
 berstadt, Magnus,  Hertog  van  Saksen,  Graaf Otto  van  Nordheim,  Graaf  Herman  
 en  de  Paitzgraaf Erederik,  Graaf Diederik  van  Katlenburg  en  vele  andere  
 werden  voor  den  Koning  gebragt,  gaven  zieh  aan  heni over,  en  werden  ieder  
 aan  een  versohillenden  Vorst  in  bewaring  gegeven;  echter  verwachtten  zij,  volgens  
 het  door  ’s Konings  gevolmagtigden  gegeven  woord,  spöedig weder in vrijheid  
 en  in  het  bezit  hunner goederen  hersteld  te worden.  Doch  zij werden  naar  
 Zwaben,  Beijeren,  Bourgondië,  ja  naar Italie als gevangenen weggevoerd, hunne  
 leenen  werden  ingetrokken  en  aan  vrienden  des Konings  gegeven; maar de Koninklijke  
 kasteelen werden in Saksen weder op het ijverigst hersteld en opgebouwd. 
 Dit  geheele  gedrag  van  Hendrik  was  onedelmoedig  en  te  veel  aan  haat  toe-  
 gevende,  al waren  zelfs  zijne onderhandelaars  in  hunne  beloften  te  ver  gegaan ;  
 een  grootmoedig  vergeven  zoude  hem  de  harten  van  het  Saksische  volk  hebben  
 doen  winnen,  maar  zoo was  Hendrik’s  karakter ;  in  het  ongeluk kon  hij  stand-  
 vastigheid,  moed en  groote  bedrijvigheid  aan  den  dag  leggen ; de gèbeurtenissen  
 van  dit  jaar  1075  hadden  zijne  groote  bekwaamheden  in  een  helder  licht ge-  
 plaatst,  en  de  25jarige Koning  kon  op  de  zegenrijke  bevestiging  van  zijn  Ko-  
 ninklijk  aanzien  trotsch  zijn.  Maar,  in  plaats  van  nu  de  ware  grootmoedigheid  
 eens  overwinnaars  aan  den  dag  te  leggen,  die  eerst  de  zege behaaid heèft, werd  
 hij  overmoedig;  ja  hij  vergat  de  bedachtzaämheid  zelfs  zoo  ver,  dat  hij  den  
 voornaamsten  en meest  verbitterden  zijner  vijanden,  Otto  van Nordheim, in den  
 beginne  van  1076  alleen  weder  in  vrijheid  stelde,  tot  aller  verbazing  hem  tot 
 zijnen  vertrouwde maakte,  en  weldra  als  Städhouder over Saksen aanstelde.  Hoe  
 dit  alles  plaats "greep,  weten  wij  niet  näauwkeurig;  doch  dat  Hendrik’s planom  
 dezen  man  aan  zieh  te  verbinden  (welk  plan  hij  buiten alle kijf gekoesterd heeft)  
 niet  gelukt  is,  zal het  vervolg  aantoonen. 
 Wij  gaan  eenige  jaren  terug,  om  de  nieuwe  verwikkelingen,  waarin Hendrik  
 geraakte,  in  hunnen  zamenhang  te  leeren kennen.  In  1073  was  Paus Alexander  
 I I ,  die  ook  al  onder  de  leiding  van  den Kanselier  en Kardinaal Hiidebrand  
 gestaan  had,  overleden,  en  de  partij  des  laatsten  riep  dezen, terwijl hij zieh nog  
 met  de  lijkplegtigheden  des  gestorvenen  Pausen  onledig  hield,  met  behulp  van  
 het  opgestookte  volk  tot  Paus  uit,  dreef  de  wederstrevenden  naar  de  kerk,  en  
 de Kardinalen,  om  aan  deze  oproerige  handeling  den  schijn  eener  keuze  te  ge-  
 ven ;  vergaderden  ook  dadelijk  in  de  kerk,  en  kozen,  onder  een  luid geroep van  
 goedkeuring  door  het  volk,  den  Kardinaal Hildebrand  tot’ Paus.  Hij ■ nam  den  
 naam  van  Gregorius  VIÍ  aan.  De  geheele  ’keiize1 had'plaats  in  strijd met  de  
 door Nicolaas  II  uitgevaardigde  verordéhing  op  de  verkiezing  der  Pausen,  volgens  
 welke Koning,Hendrik öök  eerst  zijne  toestéínming  zoude  hebben  moéten  
 gevOn.  Hendrik zond dadelijk zijn vertrouwden räadsman , den Graaf Eberhard van  
 Nellenburg  naar  Italie',  óm  vän  de Romeinen  rekenschap  te' vorderen  van  hun  
 eigendnnkelijk  handelen;  en  Gregorius,1 die  in  deze oogenblikken nog geen strijd  
 met  de  nog magtige Keizerlijke  partij  wilde  aanvangen, was  sluw genoeg, om te  
 verklären  dat  hij  slechts  aan  dwäng  had  toegegeven,  die'hem  tot  het  aannemen  
 der'Pauselijke  waardigheid  genoodzaakt' had,  maar  dat  hij  de  feestelijke  wij-  
 ding  uitgesteld had tot dat de bevestiging des Konings en der Vorsten van Duitschland  
 zoude  ingekomen  zijn.  Hendrik was  met  deze  verklaring  te  vrede  en  ver-  
 leendé  de  bevestiging;  hij  vermoedde  het gevaar  niet ,  dat  hem  en  alle wereld-  
 lijke  magt  door  den  koenen  Priester  bereid  werd;  hij  had  het  echter  moeten  
 kunnen  bespeuren  uit  alle  toebéreidselen,  die  reeds  gemaakt waren ,  enhOtont-  
 brak  mede  niet  aan  stemmen  onder  de Duitsche  en  Italiaansche Bisschoppen,  
 die  hem  waarsehuwden ¡  doch  hij  was  toen  zoo  zeer met zieh zelven en met zijne  
 plannen  tegen  de  Saksers  bezig,  dát  hij  in  zijne  jeugdige  ligtzinnigheid  de  
 groote  béteekenis  eener  magt,  die  hem  niet  met  het  geweld  des  zwaards  kon  
 tegentreden,  gering  achtte.