
 
		de  solidi  argentei  er  voortaan  slechts  22  uit  een  pond  zouden  vervaardigd  worden  
 (iets  waaruit  blijkt  dat  er  onder de vorige Vórsten meer uit een pónd mogten  
 komen),  en  dat  de Muntmeester  er  voor fabricagekosten, alsmede,  hoogst waarschijnlijk, 
   voor  belasting  aan  den Vorst  voor het muntslaan  te  betalen  (het  later  
 genoemde  droit  du  Seigneur  of  Seigneuriage) ,  één zoude mögen behouden, zoodat  
 hij  er  slechts  21  behoefde  te  leveren  aan  de  persoon,  die  het  materiaal  naar  de  
 Munt  had  gebragt.  Er  staat  in  Canon  27:  «de  Moneta  constituimüs  similiter  
 ut  amplius  non  habeat  in  libra  pensante  nisi  22  solidos  et! de  ipsis  22  solidis  
 Monetarius  habeat  solidum  unum,  et  illos  alios Domino,  cujus  sunt,  reddat.«  
 Deze  solidi nu  vertegenwoordigden  een zekeraantal denarii, want de solidus gold  
 12  denarien  of deniers. 
 De uitdrukking van solidi en librae voor zekeregeldsommen, steeds onder Pepijn  
 in  gebruik,  blijkt  onder  anderen  uit  eène  boetebepaling  uit  het  zesde jaar  zijner  
 regering,  aldus  luidende:  » decem  libras  auri  purissimi  et  viginti  pondo  argenti  
 regalibus  thesauris  solvere  compellatur.«  Deze wijze  van  berekening  hield  nog  
 lang  stand.-  Zoo  lezen  wij  in  de  volgende  eeuwen : steeds  dikweff van  ponden  
 penningen,  ponden  Vlaamsch,  ponden  Hollandsch, : enz. 
 Doch  beschouwen  wij  thans  de  munten  uit  het ri Karolingische  tijdvak,  door  
 ons  van  vele  zijden  bijeengebragt,  van  naderbij  en wel  in  de  eerste  plaats  die  
 van  Pepijn. 
 N°  1  heeft  op  de  voòrzijde  in  groote  letters: 
 PIPI 
 waarvoor  nog  een  onzeker  teeken,  dat wij  niet  kunnen  verklären.  Boven  ’s Vor -  
 sten  naam  ziet  men  een  kruisje,  ter wederzijde  omgeven  door  drie  symmetrisch  
 geplaatste  bolletjes,  als  tot  sieraad.  Onder  den  naam  vertoont  zieh  eene  figuur,  
 die  waarschijnlijk  een  scheepstimmermanshamer  moet  voorstellen,  en  die  ons  
 ook  op  sommige  munten  van  Karel  den  Grootèn  zal  voorkomen. 
 Op  de  kz.  ziet  men  eene  groote R met  een  kruisje  als  de  letter X  aan  haar  
 benedeneinde  en  eene E ,  terwijl eene dwarsstreep boven de beide letters geplaatst  
 is.  Het  een  en  ander  zal  rex Francorum  moeten  aanwijzen,  Nog  moeten wij  
 vermelden,  dat  er  zieh  een  bolletje  of punt  tusschen  de  beide  letters  vertoont,  
 iets wat misschien  eenige  beteekenis  heeft  gehad. 
 Een  parelrand wordt  zoowel  om  de  voor-  als  om  de  keerzijde  gevonden. 
 Z.  Weegt  1,8  w.  in  het  Kabinet  der  Leidsche  Hoogeschool  (welk  exemplaar  
 in  Januarij  1844  te  Wijk  bij  Duurstede  gevonden  werd),  alsmede  in  ’sRijks  
 Munt  te  Utrecht.'. 
 N°  2  heeft  eene  dito  vz.  als, de; N°  1,  doch  het  onderscheid is dat het kruisje  
 boven  PIPI  thans  zeer  eenvoudig  is;  dat  er  ter  linkerzijde  van  dat  kruisje  zieh  
 een  bolletje  vertoont,  hoedanig  ook  achter  de  eerste  letter  P  gevonden wordt.  
 Nog  moet  opgemierkt; worden  dat  de  beide  eerste  letters,  die  op  I’s  gelijken,  
 niet,  gelijk  op Nf  1,  door  een  boogje  aan  elkander  verbonden  zijn. 
 Op  de  kz.  ziet men  de  letters R en  P  door  de  langer  benedenhaal  der  eerste  
 aan  elkander  verbonden.  Tusschen  de  letters  vertoont  zieh  een  bolletje;  boven  
 dat  de  letter  T . (Trajectum,  en  zoude  de  denarius  daar  vervaardigd zijn?).  Aan  
 het benedeneinde  dér munt  ziet men  drie  bolletjes  met  een  langen  steel  daaraan  
 bevestigd,  moetende  het  een  en  ander  misschien  een  klaverblad  voorstellen.  
 Voor-  en  keerzijde  zijn  weder  door  een  parelcirkel  verbonden. 
 Deze  denarius  bevindt  zieh  in  het  Kabinet  van  het  Zeeuwsch Genootschap  en  
 was  reeds : uitgegeyen  in  het  Ie  Stuk  van  wijlen  den  Heer  rethaan macaró,  
 PI.  I l l ,   N°;;S9i, 
 ,  N°  3,  heeft  bijkans:  geheel  de  vz.  van' N°  1,  doch  het  kruisje  is  eenvoudig  
 gevoet  en  heeft  geene  bolletjes  ter  zijde.  De  beide  eerste  letterteekens  van  het  
 opschrift  zijn  door  eene  regte  lijn  verbonden. 
 Op  der kz.; ziet:¡men  tusschen  de  letters R  en  E  eene  figuur,  die  veel  naar  
 een;wereldbphigelijkt;  waaraan  het  kruis  ontbreekt,  en  daaronder,  ter  zijde,  
 een  bolletje:,'  „ 
 Ovet  de  juistheid  der  afbeelding  van  deze  uit  Domburg  afkomstige  munt  
 kunnen  wij  daárom  oordeelen,  aangezien  wij  die  ontleenden.aan  het  IIe  Stuk  
 der . Verhandeling  van, wijlen  den:Heer  macarb,  Pl.  I l l ,   N°  10.  Wij  hebben  
 toch  persoonlijk  de  gravure  der  platen  en, den  druk van den tekst op  verzoek van  
 het  Zeeuwsch  Génootschap  bezorgd.  i  ¡ 
 N° 4  schijnt op  de  vz. boven' ’s Vorsten  naam den scheepshamer (thans zeer on-  
 duidelijk)  gehad  te  hebben, en  vertoont  nu  het  kruisje  onder  dien  naam.  Op de  
 kz.  ziet men de R en F ; ten gevolge van verkeerde gravure,  in omgekeerde. rigting.