deor Graven lieten besturen. Deze Graven droegen in het noordelijke Friesland
den naam van Potestaten.
Er werd dan, aangenomen dat deze denarius te Utrecht geslagen is, iets wat,
naar wij meenen, op geenen goeden grond weersproken kan worden, in deze dagen
binnen die stad, zoowel vdor den Keizer als voor den Bisschop, gedurende Koen-
raad’s regering gemunt. Het is toch' bekend, dat de eerste Bissehoppelijk-
Utrechtsche munten gedurende de regering van Keizer Koenraad daar geslagen
zijn geworden (1).
Deze munt, ons uit Berlijn in ruiling voor het Munt- en Penningkabinet der
Leidsche Hoogeschool toegezonden, is uitermate zeldzaam. Zij werd met nog
slechts twee andere ten jare 1857 in Pruissen gevonden.
Z. Weegt 1,2 w.; de afbeelding op onzo Plaat is echter, daar het,oorspron-
kelijke stuk zieh toen niet in Nederland bevond, genomen naar de afbeelding in
de Vrije Fries, en is daardoor, wat de diadeem des Vorsten betreft, minder juist.
De N° 2, mede in de gemelde Akademische; Verzameling voorhanden en minder
duidelijk, is, naar het schijnt, het -voortbrengsel van eenen valschen munter
uit die dagen. Het omschrift op de vz. is flaauw; dat op de kz. in het geheel
niet te lezen.
Siecht zilver, weegt 0,8 w. 1
N° 3 is in Saksenland en wel te Deventer vervaardigd.
Op de vz. ziet men weder een ruw menschenhoofd, waaraan geene Keizer-:
lijke diadeem te bespeuren is , vlak van voren te zien, binnen een’, parelcirkel.
Het omschrift is:
CVN .. . EX.
d. i. Ounradus rem.
Een opschrift waaruit blijkt dat deze munt geslagen is toen Koenraad den Kei-
zerlijken titel nog niet voerde. Men lette op den Vierkanten vorm der letter C
in het opschrift.
(1) Zie ze afgebeeld op PI. I en II onzer Munten der Bisschoppen, van de Heertijkheid
en de Stad Utrecht, Haarlem 1859, waar ook de menten van Bernoldus voor het Oversticht,
te Groningen en Deventer geslagen, voorkomen.
Op de kz. ziet men een Karolingisch kruis, gecantonneerd door vier figuren,
waarvan er twee gelijken, of liever vrij duidelijk zijn, de letters P Ej de derde
f i g u u r zoude misschien eene T kunnen voorstellen, maar wat de vierde betreft,
verklären wij niet te weten hoe haar te noemen of te beschrijven. Ook betuigen
wij niet te weten wat het wbord Petrus, indien het bedoeld wäre, hier zoude
kunnen beteekenen.
Buiten eenen parelcirkel staat:
(D2IV) 2SNTR12I
wijzedde bp de stad Deventer als muntplaats.
Wij ontleenden de afbeelding dezer munt aan c a p p e ’s Münzen der Deutschen
Kaiser und Könige, PI. XXII, N° 865.
Wij hebben later getwijfeld of wij tijdens het in Plaat brengen dezer munt
wel goed handelden, door ze op het voetspoor van c a p p e aan Koenraad .11 toe
te schrijven. Zoude zij niet veeleer , wegens de ruwe type en het CVNR (de
andere munten van Koenraad II hebben toch alle CONRADVS, terwijl in de
Charters van Koenraad I diens naam Chuonradus gespeld wordt), aan Koenraad I
(911—918) moeten toegekend worden? de munten der 106,;eeuw, diè tot ver-
gelijking zouden kunnen dienen, zijn, helaas, uiterst schaarsch.
N° 4 heeft weder, doch in anderen vorm, op de vz. het Keizerlijke hoofd,
vlak van voren te zien, met diadeem, en als met afhangend hoofdhair (of is
het eene soort van stralenkrans?). Buiten den parelcirkel, die het hoofd omvat,-
staat het opschrift:
COB.ADVS I.
Op de kz. ziet men een Karolingisch kruis, door vier bolletjes gecantonneerd
en het omschrift:
DAV(A)NTR©.
Z. Wij ontleenden de afbeelding aan c a p p e ’s aangehaald werkje, PI. VIII,
N° 132; z ie ook Numismatiek, door Mr. j . d i r k s , p. 13 en op de Plaat N° 16.
N° 5 hèeft de zelfde af beeldingen op voor- en keerzijde; alleen merken wij
op dat de diadeem op ’s Keizers hoofd thans eenen anderen vorm heeft. Van
het omschrift vertoonen zieh alleen de letters:
N CO