vz. binnen den parelcirkel een kruisje, dat in vorm weinig afwijkt van die welke
ons vroeger in zeer groote menigte zijn voorgekomen. ’s Keizers titel wordt thans
door IMP uitgedrukt, en op de kz. is het omschrift thans juister geplaatst:
PALA
TINAMO
NETA.
Z. Weegt 1,8 w., werd mede in Friesland gevonden, en bevindt zieh in de
Verzameling des voomoemden Heers.
Ook deze munt zal waarsehijnlijk te Nijmegen geslagen zijn geworden. Deze
stad toch wordt op de munten van Karel den Grooten even min vermeld als zijn
geliefd Aken. Wij houden daarom de gissing van eenige Numismatici voor zeer
gegrond, die meenen dat de munten met Palatina moneta in laatstgenoemde
stad zouden kunnen geslagen zijn, mits men niet ontkenne dat dusdanige ook
binnen Nijmegen zijn vervaardigd geworden.
Nadat Lodewijk de Vroome ten jare 840 het tijdelijke met het eeuwige ver-
wisseld had, kwam zijn zoon Lotharius I aan het bestuur dezer landen. Deze
leefde voortdurend in openbaren oorlog met zijne broeders: Lodewijk, naderhand
bijgenaamd de Duitscher, en Karel, later geheeten de Kaie. Na den vrees-
selijken slag bij Fontenaille, die door de overwinnende der beide partijen als een
Godsoordeel beschouwd werd, besloot men tot eene nieuwe verdeeling van het
Rijk, die echter met vele moeijelijkheden gepaard ging. Eindelijk werd men het
eens en het verdeelingsverdrag werd in Augustus 843 bij Verdun onder den
blboten hemel plegtig bezworen, waarsehijnlijk onder eenen geregts-eik. Zulks
gaf eenige verademing.
“ Er was echter veel voorafgegaan dat de kracht des Rijks al meer en meer ge-
schokt en verbroken had en wel voomamelijk door de schuld van Lotharius.
In den strijd met Karel den Grooten hadden zieh de Edelingen of adelijke
Grooten des Duitschen lands achtereenvolgens aan de Franken aangesloten en
waren door den Koning met goederen en waardigheden beloond geworden; doch
het geringe volk had den strijd zoo lang mogelijk voortgezet en was daarvoor met
het verlies van vele regten gestraft geworden, vooral met dat van het vrije erf-
regt. Het ergst was het echter met de liten, leuten of hoorigen gegaan.
Nadat echter de Edelingen tot Graven en Voogden verheven waren geworden
en zij van de Fränkische leenmannen geheel de trots van den leenadel hadden over-
genomen, die ieder klein aehtte, welke niet in ’s Konings dienst was, hadden zij
de liten als lijfeigenen behandeld, en er was een overgroote haat tusschen de liten
en vrijen aan de eene en de Edelingen aan de andere zijde ingeworteld geraakt.
Nu had Lodewijk hierop zijn plan tot verderf zijner broeders gebouwd en ver-
klaard dat de Edelingen, die de partij van zijnen broeder Lodewijk hadden
begunstigd, hunne goederen verbeurd hadden; aan de liten gaf hij volkomene
vrijheid en stelde de verordeningen van zijn grootvader buiten werking. Het
volk moest gelooven dat de oude vrijheid, gelijk die ten tijde des heidendoms
bestaan had, zoude terugkeeren. Er ontstond een groote opstand en uit deze
een verbond, dat zieh den naam van dat der Stelling a of Stellingen (herstellers
der oude regten) gaf; het was de eerste boerenkrijg in Duitschland, die tegen
de verdrukking van den leenadel gevoerd is geworden, gelijk die in latere eeu-
wen weder plaats had. Maar in de 9e eeuw, even als in de 15e en 16e, bleek
het dat de menigte, wanneer zij voor haar regt de wapenen in de hand neemt,
zeer spoedig alle maat verliest en over de grenzen van dat regt voortgestuwd
wordt. De mensch kan in zijne eigen zaak niet te gelijk aanklager en regter
zijn. Zij verdreven de Heeren, die over hen gesteld waren geworden, en, zieh
herinnerende, dat te gelijk met de heerschappij der Franken, hun het Christendom
en de tienden gebragt waren , verschoonden zij ook 'de kerken en priesters
niet/ Door geheel Duitschland, en dus ook door het grootste deel van Nederland,
ontstond bezorgdheid, dat het voorbeeld der Saksers de gemeene lieden
en hoorigen in het geheele Rijk zoude doen opstaan.
Doch om dit alles bekreunde zieh de trouwelooze Lotharius niet.
Toen nu eindelijk, gelijk wij boven reeds zeiden, de nieuwe Rijksverdeeling
tot stand was gekomen, verkreeg hij, behalye Italie, de uitgestrekte streek
lands, die längs den Rijn loopt, tot aan den mond van den Wezer aan deNoord-
zee, alzoo längs geheel Duitschland voortloopt, en aan de andere zijde van de
landen van Karel den Kalen, door de Rhone, Saöne, de Maas en de Schelde
gescheiden wordt, zoodat ook -Wallis en Waadland van Zwitserland, het zuid-
oostelijke Frankrijk, de Elsas en de streken van Moezel, Maas en Schelde, even
als de monden van de Rijn en de Eems, tot zijn Rijk behoorden,
20